De onvermijdelijke tijdelijkheid van het NIOD

Beweringen en bewijzen

“Het ziet er naar uit”, schreef ik in 1989, “dat het Rijks Instituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) zal blijven functioneren totdat de laatste overlevende van de oorlog is gestorven”. Dat was verkeerd gezien.

NIOD 1

Tien jaar later veranderde de naam in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). In 2010 werd de onderzoeksopdracht verbreed en werd er het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies van gemaakt.

Op dat moment in 2010 leefde zelfs de laatste overlevende van de Eerste Wereldoorlog nog. Florence Green, serveerster in de officiersmess van de Royal Air Force-basis te Marham, stierf uiteindelijk in 2012 op 111-jarige leeftijd.

Te verwachten valt dat de laatste overlevende van de Tweede Wereldoorlog pas over een jaar of 25 jaar valt te noteren. Het lijkt er dus op dat het instituut als een zelfstandige instelling met een publieke functie, voortijdig zal sneuvelen. Wanneer de plannen worden uitgevoerd, gaat het NIOD op in een mega-faculteit met de naam: Humanities Centre.

Toch jammer. Het is met dat Humanities Centre als met Amsterdam Airport. Het klinkt ineens heel internationaal, maar het is geen naam waar je geheugen aan blijft haken, zoals aan Schiphol of aan Kloten bij Zürich. Nog niet zo lang geleden zat ik geregeld in dat fraaie gebouw aan de Amsterdamse Herengracht, waar al het oorlogsmateriaal ligt opgeslagen. Ik zat daar om mij voor te bereiden op het laatste proces tegen Demjanjuk. Wat mij opviel, was de drukte in de studiezaal. De belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog, de grootste calamiteit uit de vaderlandse geschiedenis, is nog altijd enorm. Vraag me niet waarom. Een verlangen naar betere tijden kan het niet zijn. En een nieuwsgierigheid naar slechtere tijden klinkt me te masochistisch.

NIOD 2

Gezegd moet worden dat al bij de oprichting op 8 mei 1945 het uitgangspunt was dat het RIOD slechts een tijdelijk leven beschoren zou zijn. Reeds in 1948 schreef Jos J. Gielen, de toenmalige bewindsman van Onderwijs, Kunsten & Wetenschap, “dat de instelling weer zal worden opgeheven nadat haar taak van het verzamelen van het belangrijkste materiaal en het wetenschappelijk bewerken daarvan zal zijn geëindigd. Het ligt in mijn bedoeling dat de
verzamelingen dan verspreid worden over de rijkscollecties”.

Wat dat betreft, is er in 2013 niets nieuws onder de zon.

Gielen zette zijn dreigement spoedig kracht bij en samen met Lieftinck, de roemruchtige minister van Financiën, werd het instituut van de begroting geschrapt. Het was de tijd van de wederopbouw en Nederland had meer behoefte aan vergeten en vooruitzien dan aan omkijken naar een duister verleden. Er wordt tegenwoordig veel op banken gemopperd, maar het is het Nationaal Steunfonds geweest – de bankier van het verzet – dat voor de nodige gelden heeft gezorgd om het instituut te laten voortbestaan. Toch zou het nog dertien jaar duren voordat de RIOD weer, stilzwijgend, op de begroting werd opgnomen. De bestudering van het Nationaal Trauma was niet meer uit Nederland weg te denken. Wanneer de televisie een aflevering van De Bezetting uitzond, waren de straten leeg.

Het studieobject gaf aanleiding tot somberheid, maar de stemming op het RIOD was in die beginjaren euforisch. Mevrouw Lideke Heuwekemeijer, de secretaresse die ook wel “de macht achter de troon van Loe de Jong” werd genoemd, vertelde in De onderzoekers van de oorlog: “Op moord na gebeurde er op het instituut werkelijk alles wat je menselijkerwijs in een klein maatschappijtje kunt verwachten. Overspel met een baby tot gevolg. Een drol boven in de archiefkast. Alcoholisme, zodat wij laveloze medewerkers ’s middags in een kamer te slapen moesten leggen. Het was een vrijgevochten gemeenschap”.

Met Loe de Jong aan het hoofd  is het RIOD uitgegroeid niet alleen tot het meest bekende, maar ook tot het meest eigenzinnige instituut vaan Nederland. Op een gegeven moment sprak Han Lammers van “een onaantastbaarheid” en van “een staat in de staat”. Politici als Luns, Aantjes en Van Agt hebben de harde hand van het RIOD ondervonden.

Toen De Jong stierf in 2005 stierf  het instituut meer dan een beetje. Intussen ligt er een unieke collectie. Als daar geen hond meer in geïnteresseerd is, kun je beter sluiten, maar voorlopig is mijn indruk anders. Het wordt natuurlijk wel aftellen. Elk jaar komt het jaar dichterbij waarin de laatste overlevende overlijdt. En dan is er een tweede en een derde generatie, totdat alleen nog een klein groepje geleerden weet wie Rauter is geweest. Tegen die tijd zal het hele bestand zijn gedigitaliseerd en bestaan Hitler, Seyss-Inquart en Mussert alleen nog uit nullen en enen.

de Volkskrant, 22 mei 2013