Mislukkingsbiografie Willem Otterspeer

Boeken etc

Lees deze week De Groene Amsterdammer. Mijn alles omvattende kritiek op De mislukkingskunstenaar, de biografie over Willem Frederik Hermans door Willem Otterspeer.

De Groene

Conclusies: “Het eerste deel van de biografie van W.F. Hermans door Willem Otterspeer bevat veel fouten. Het lijkt er bovendien op dat de biograaf niemand uit Hermans’ omgeving heeft gesproken. En de interpretatie over zus Corry kan maar beter opnieuw”. En: “Een groot gedeelte van de biografie moet over”. Hieronder volgt een eerder stuk in de Volkskrant.

Hij kreeg van de erven en het Willem Frederik Hermans Instituut ongehinderd toegang tot de archieven en kon bij de redactie van zijn werk rekenen op de steun van het Huygens Instituut voor Nederlandsche Geschiedenis, dat teksten en bronnen onderzoekt. Het instituut is, wat de wetenschappelijke kant betreft, verantwoordelijk voor de uitgave van de Volledige Werken van Hermans.

Overigens verschijnt nu pas het eerste deel – 826 pagina’s dik. Het omvat de periode 1921-1951. De meest vruchtbare periode van Hermans schrijversleven moet nog komen.

Wanneer Otterspeer op dezelfde voet doorgaat, heeft hij zeker nog drie delen te gaan. Opzienbarend is dat wel, want toen hij aan zijn klus begon, heeft Otterspeer zich nogal smalend uitgelaten over die uitdijende biografieën waarin geen maat wordt gehouden.

Als Hermans-liefhebber beving mij een gevoel van bevreemding bij de naar Kafka verwijzende titel: De mislukkingskunstenaar. Wat een rare titel voor de meest succesvolle schrijver van de 20ste eeuw. Wat een rare titel voor een schrijver die bijna veertig jaar de Nederlandse letteren heeft beheerst, wat een rare titel voor een schrijver die in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de expansie van uitgeverij De Bezige Bij.

Mislukkingskunstenaar?

Zeker, bij Hermans loopt tenslotte alles op niets uit. Maar hij was toch geen Peter Pech of Hans Dorresteijn. In de biografie wordt geen duiding gegeven aan het begrip mislukking, maar het is met die mislukkingen als met de gewoonte van Hermans zijn leven te beschrijven in termen van misantropie. Met zijn geologische achtergrond meende hij dat de mens onvoldoende is toegerust voor het bestaan op deze aarde en wantrouwde hij elke ethische levenshouding. Toch begrijpt ieder kind dat een werkelijke misantroop of een werkelijke mislukkeling nooit in staat was geweest zo’n omvangrijk oeuvre voort te brengen.

Bevreemding wekt ook Otterspeers inleiding in het genre biografie. Die is erg deftig en eindigt met Sigmund Freud. Even denk je dat de biografie een psychoanalytisch portret wordt, maar in het vervolg keert Freud niet meer terug, terwijl Freuds droomanalyses voor Hermans, lijder aan nachtmerries, een belangrijke inspiratiebron zijn geweest.

Uitgangspunt was steeds dat het een intellectuele biografie zou worden, waarin het werk centraal staat. Biografische details zouden slechts worden ingezet, voor zover zij relevant zijn voor een dieper begrip van het werk. Maar van die opzet is weinig terecht gekomen. Feiten en feitjes worden over ons uitgestort als de letters uit de zak van een scrabblespel. Daarbij valt op dat Otterspeer nauwelijks doet aan oral history.

Een voorbeeld. Over de periode tussen 1945 en 1951 ontleent Otterspeer nogal wat aan de boeken van Piet Calis (Speeltuin van de titaantjes en De vrienden van weleer), naar wie hij niet al te gul verwijst. Calis is een expert, die Hermans gekend heeft. Wat was er tegen om Calis aan het woord te laten over de vroege Hermans? Een ander voorbeeld. Otterspeer heeft uitgebreid gesproken met de weduwe Hermans, Emmy Meurs. Maar in de tekst vind je daar nauwelijks iets van terug. Ze wordt sprekend niet ingevoerd. Wel is er een citaat van een cliënt uit de mensendieckpraktijk, die Emmy Meurs erop nahield. De cliënt zou uit de mond van mevrouw Hermans hebben opgetekend: ‘Dan denk ik soms wel. Ik vind je toch maar een griezel, Wim.’ Maar of mevrouw Hermans dat ook werkelijk vond, lezen wij niet.

Een laatste voorbeeld. Hermans heeft vermoedelijk iets gehad met Fiep Westendorp, de tekenares van Jip en Janneke. Als je een intellectuele biografie schrijft, is dit feit het vermelden niet waard, tenzij je er interessante informatie over hebt. Fiep stierf in 2004, Otterspeer had het nog kunnen navragen, maar waarschijnlijk was hij te laat. Nu staat er slechts: ‘Hoe ver het ging en waartoe het leidde is niet bekend.’

WFHermans (misluk)

Dit is geen recensie. Na mijn eerste indrukken was ik vooral benieuwd naar wat de opdrachtgevers van de biografie vinden. Allereerst vroeg ik het Raymond Benders. Hij is de oprichter van het Willem Frederik Hermans Instituut en was tien jaar lang voorzitter en auteur van een vuistdikke biografie, waarin het leven van Nietzsche van dag tot dag wordt beschreven.

Benders: ‘Ik acht de biografie een gemiste kans. De vele fouten getuigen van een verkeerde werkinstelling, maar nog erger vind ik het dat de auteur zich onttrokken heeft aan zijn opdracht om een intellectuele en wetenschappelijk verantwoorde biografie te schrijven. Als er een auteur is die zich leent voor meeslepend diepgravend filologisch, filosofisch en cultuurhistorisch onderzoek, dan is het wel Hermans. Alleen al het feit dat met de in het archief aanwezige enorme lijsten van de boeken die hij las van 1939 tot 1946 nauwelijks iets gedaan is, acht ik onacceptabel.’

Er zijn drie bijeenkomsten geweest met de erven (zoon Ruprecht Hermans), het Hermans Instituut, Huygens ING en De Bezige Bij. Aanvankelijk was men het erover eens dat bij teveel vermijdbare fouten de uitgave een half of zelfs een heel jaar uitgesteld moest worden. Voor de Bezige Bij, die ook een commercieel belang te verdedigen heeft, lag dat moeilijk.

Die fouten en onzorgvuldigheden – er is gesproken over honderden – zijn zowel van feitelijke als thematische aard, terwijl er ook nogal wat schort aan het bronnen- en notenapparaat. De reactie van de auteur en de uitgeverij op de beargumenteerde waslijsten aan fouten was aanvankelijk zodanig dat de opdrachtgevers serieus hebben overwogen Otterspeer de toegang tot de archieven te ontzeggen. Tenslotte is vastgesteld dat men agreed to disagree. Dat betekent dat het Hermans Instituut zijn logo niet aan de biografie heeft verleend, zoals men dat in het verleden wel heeft gedaan bij andere WFH-uitgaven. Het resultaat, zo heet het, is geheel voor rekening van de biograaf.

Volgens Benders kan het niet anders dan dat de biografie nog vele mankementen bevat. Hij benadrukt dat het nooit de bedoeling is geweest een hagiografie over Hermans te maken: ‘Zoals ieder mens was hij godzijdank iemand met raadselachtige zwakheden en tegenstrijdigheden.’

C. van Eykelenburg, Benders’ opvolger en de huidige voorzitter van het Hermans Instituut, wil zich vooralsnog niet over de kwestie uitlaten, maar navraag leerde mij dat het Hermans Instituut niet alleen staat en dat verdere medewerking aan Otterspeers biografie ook voor het Huygens Instituut niet meer vanzelfsprekend is. Tenzij men elkaar ineens weer op de schouders slaat, zal Otterspeer het bij de komende delen zonder de specialisten van Huygens moeten doen. Dat is een aderlating, want degenen die bij Huygens ING de Volledige Werken verzorgen zijn doorgewinterde Hermanskenners.

Dat twee van hen, Jan Gielkens en Peter Kegel, pas in de laatste drukproef worden bedankt, spreekt boekdelen. Zij hebben honderden uren in het meelezen gestoken. Gielkens kreeg al eerder onenigheid met de biograaf, nadat hij gewezen had op enkele pijnlijke fouten die Otterspeer had gemaakt bij de door hem bezorgde correspondentie tussen Hermans en Kousbroek. Na deze aanvaring kwam het tussen Otterspeer en Gielkens niet meer goed. Ook Kegel vindt dat de biografie niet is geworden zoals men voor ogen had. De invloed van het surrealisme op Hermans, verwoord in zijn correspondentie met Paul Rodenko, komt maar mondjesmaat tot uitdrukking.

Bovendien is de biografie, althans dat vermoed ik, voor mensen die niet in Hermans zijn ingevoerd, nauwelijks toegankelijk.

Gielkens en Kegel zijn het erover eens dat Otterspeer bij de verwijzing naar bronnen en het gebruik van secundaire literatuur onder de maat is gebleven. Volgens Gielkens is de biografie, anders dan die over Gerard Reve door Nop Maas, ‘voor latere generaties onbruikbaar’. Het is harde kritiek, die zij met zichtbare tegenzin uiten. Maar als wetenschappers voelen zij zich daartoe verplicht.

Volgende week woensdag wordt De mislukkingskunstenaar gepresenteerd in de Rode Hoed. Bij die gelegenheid wordt biograaf Otterspeer geïnterviewd door Bezige Bij-redacteur Thomas van den Bergh. Dat het erg kritisch zal worden, lijkt niet waarschijnlijk. Eerder Sam en Moos, die elkaar hetzelfde kastje verkopen.

de Volkskrant, 20 november 2013