Het Buwalda-paard springt van g8 helemaal naar f5

Schaken

In de Volkskrant van afgelopen vrijdag scheef Peter Buwalda een column over een vreselijke (schaak)blunder, die onmiddellijk door mij – wraakzuchtig als ik ben – zou zijn afgestraft.

Buwalda-diagram 2

Met toestemming van de auteur volgt hier de bewuste column, gevolgd door de twee literaire kritieken waarnaar wordt verwezen. De kwestie speelde in 2003.

Buwalda: “Een stevige blunder op zijn tijd heeft iets verfrissends. De mensen hebben wat om te lachen, en jij over tien jaar ook. Maar een blunder waarvan de gebakken peren bij de buurman worden bezorgd, dat is een ander chapiter. Ik heb daar voorbeelden van.

Laat ik niet bij mezelf beginnen, waarom ook – maar bij mijn broodheer.

In het blokje ‘aanvullingen & verbeteringen’ van afgelopen dinsdag moest een schrijver z’n decoraties inleveren. De man had op zaterdag in het boekenkatern vijf sterren geoogst, maar dat was ‘abusievelijk’. ‘Hadden er drie moeten zijn,’ corrigeerde de krant.

Fijn zo. Schijt maar op maar mijn hoofd, bedankt voor de hoed.

Het is al beroerd zat om als volwassen man je rapportje te krijgen uitgereikt, ’s ochtends op de deurmat – ik spreek uit ervaring. Die kerel lag waarschijnlijk al uren op zijn rug te wachten tot de brievenbus afging als een granaat. En daarna woelen tot je vrouw de hete kastanje van de mat gaat halen.

Welnu, een fijnbesnaarde echtgenote gilt niet onder aan de trap ‘schááát, vijf sterren’, nee, die perst eerst jus, zet koffie, en meldt zich dan pas met het boekenkatern aan de echtelijke sponde – geluk met een vouw erin.

‘Wat denk je?’

‘Nee. Prulletje?’

‘En zó verdiend, lieverdje.’

Buwalda

Zelf heb ik ooit Karel Glastra van Loon een flinke schaal gebakken peren bezorgd, hoe lang geleden alweer, tien jaar? Zoiets. Karels manuscript van De onzichtbaren, zijn laatste roman, lag ten burelen van zijn uitgever, L.J. Veen, alwaar een kereltje rondliep dat speciaal was aangesteld om zich niet alleen over ingeleverde manuscripten te ontfermen, maar ze, indien mogelijk, zelfs beter te maken, let wel, béter, niet slechter.

Dat kereltje was ik.

En Karel, dat was de troef van onze uitgeverij. Daarom had ik extra mijn best gedaan en de kantlijnen volgemest met vraagtekens, kringeltjes, suggesties, en zou-je-niet-dits en zou-je-niet-dats. Op het beledigende af, feitelijk.

Kon Karel hebben.

Dus deed ik er nog een schepje bovenop. Die schaakpartij aan het begin van je boek, zei ik – nu staat er pion e2-e4, pion e7-e5, dat kan wel spannender.

Oké, zei Karel, verzin maar iets beters. Komt voor de bakker, en ik maakte er uit het blote hoofd pion e2-e4, paard g8-f5 van – een ingreep die, zo bleek al snel, bijzonder slecht uitpakte voor Karels elo-rating.

De dag waarop De onzichtbaren verscheen sloeg ik bij Scheltema HP/DE TIJD open, waarin recensent van dienst Max Pam een andere roman besprak, maar in zijn kolommen alvast vooruitliep op Karels nieuwe boek. Kan niks wezen, schreef Pam, een roman waarin iemand een schaakzet opvoert die niet eens bestáát.

Doe de peren maar in de pan, zeg. Kolere. Zelfs Calimero, of hoe heet die knol van Van Grunsven, kan niet zover springen als ik dat paard had laten doen.

Karel bellen voor hij mij belt. De zenuwen, de slapte in mijn stem, de hele ellende. Vergeet ik nooit. Karels woorden na de korte stilte die we samen lieten vallen. ‘Kop op, jongen,’ zei hij, ‘er zijn ergere dingen op de wereld.’ En sneed een vrolijker onderwerp aan.

Grootmoedig, om niet te zeggen: verzoenend. En voor Karel Glastra van Loon ook bijzonder typerend, trouwens. En om het niet zoeter dan strikt noodzakelijk te maken, zal ik Mandela er buiten laten.

Oké?”.

de Volkskrant, 13 december 2013

En hier mijn recensie waarnaar wordt verwezen:

Met Dans zonder vloer heeft Tonnus Oosterhoff in de geest van Nabokov een verhalenbundel gepubliceerd, dat wil zeggen dat hij ons lezers eens flink aan het puzzelen heeft gezet. Bij alles denk je dat er wel iets anders achter zit. Dat is soms grappig en intrigerend, maar soms ook flauw en vermoeiend. Dat is soms des Nabokovs, soms des Oosterhoffs. Het één staat nog ver van het ander.

Dans zonder vloer

Neem nu eens het derde verhaal, dat als titel draagt: Verhaal zonder vooruitgang. Nabokovianen spitsen hier de oren en als je, zoals ik, Nabokoviaan bent én schaker bent, spits je dubbel de oren, want in dat verhaal speelt het schaken een belangrijke rol.

Over het algemeen is het geen gelukkig huwelijk: schaken en literatuur. Donner heeft eens gezegd dat het schaken zijn belang niet ontleent aan het feit dat grote schrijvers erin geïnteresseerd waren, maar uitsluitend omdat het spel een zin heeft in zich zelf: “Schaken is alleen maar schaken”. Maar meestal gaat het al mis op een veel primitiever niveau, zoals in de nieuwe roman De onzichtbaren van Karel Glastra van Loon, waar meteen op een van de eerste pagina’s de onmogelijke zet Pg8-f5 wordt gedaan. Die schrijft wel over schaken, denk je dan, maar hij weet er geen bal van af.

Bij Oosterhoff gaat het gelukkig anders. De partij die in Verhaal zonder vooruitgang wordt gespeeld, is nauwkeurig te volgen, omdat de auteur de notatie van de 46 zetten er bij geeft. Weliswaar is 23. Ke1 Pg1:+ onjuist en moet het 23. Ke1 Pg2:+ zijn, maar ik neem aan dat dit een slordigheidje is van de redacteur, die toch al niet zo’n gelukkige hand heeft gehad.

De partij in Verhaal zonder vooruitgang gaat tussen Jimmy en Theo. De partij zette mij al direct aan het werk, want het is niet zo maar een partij van twee knoeiers. Ik kon haar niet zo gauw vinden in mijn databank, maar het moet een partij zijn van twee (groot)meesters, vermoedelijk na 2002 gespeeld. Op de 27ste had wit kunnen winnen door, in plaats van 27. Tf7x+, het dodelijke 27. Kh5! te doen. Zwart verliest dan minstens een stuk. (De mogelijke partij is hier te vinden).

Waarom ga ik in deze recensie in op het schaaktechnische gedeelte?

Ten eerste, omdat de zetten en al die halve analyses er natuurlijk niet voor niets in staan. Dat geldt ook voor een ander schaakkwestie die door de hoofdpersonen uit het Verhaal zonder vooruitgang aan de orde wordt gesteld. In Tranen der Acacia’s beschrijft W.F. Hermans namelijk een schaakprobleem dat in vier zetten wordt opgelost, maar dat ook in drie moet kunnen. De vraag is: welk probleem is dat en waarom maakt Hermans van dat schaakprobleem een probleem? Het antwoord op het eerste deel geeft Oosterhoff niet, maar is relatief eenvoudig: het zou wel eens een probleem kunnen zijn van J. Gunst (Deutsche Schachzeitung 1925), zoals Tim Krabbé heeft verondersteld. Het antwoord op het tweede deel van de vraag geeft Oosterhoff wel, en daar kom ik zo op terug.

Maar waarom valt Oosterhoff ons überhaupt lastig met zulke kwesties? Kennelijk vindt hij dat hij het heel redelijk om zijn lezers met zulke details op te schepen. Wat Oosterhoff in zijn schaakverhaal doet, is voor mij leuk, en misschien nog voor vijftig andere lezers, maar dan houdt het toch wel zo’n beetje op. Verreweg de meeste lezers – van Arnold Heumakers tot Arjen Peters –  zullen niet kunnen volgen waar Oosterhoff het in zijn schaakverhaal eigenlijk over heeft.

Of toch?

Het is waar dat het Verhaal zonder vooruitgang óók over iets anders gaat – misschien wel over iets interessant – maar dan juist vraag ik mij af of al die schaakzetten, plus die paar analyses en varianten, niet vreselijk afleiden van wat Oosterhoff werkelijk te zeggen heeft. Is het afdrukken van schaakdiagram in een verhalenbundel niet gewoon gewichtigdoenerij? Schaken is inderdaad alleen maar schaken. Nabokov heeft ook wel eens studie van hemzelf afgedrukt, maar juist niet in zijn roman over die krankzinnige schaker.

Ik begrijp dat Oosterhoff vroeger pulpverhalen heeft geschreven voor boeketbladen als Mijn geheim. Ik begrijp ook dat hij zich daar nu tegen wil afzetten, dat hij zijn vroegere werkzaamheden zelfs belachelijk wil maken. Ik begrijp bovendien zijn reactie, namelijk dat wat vroeger van een gedachteloze eenvoud was, nu in zijn handen de neiging heeft om uit te dijen tot een gecompliceerde puzzel. Het resultaat hiervan laat zijn sporen na bij de recensenten. Die hebben het grootste deel van hun recensies nodig voor exegese.

In Dans zonder vloer kan ik nog mee komen, maar het moet niet veel erger worden. Op een nieuwe Sybren Polet zitten wij niet te wachten.

Behalve over schaken gaat Verhaal zonder vooruitgang ook over iets anders, namelijk over de gedachte dat alles ook anders had kunnen aflopen. Een analyse van een schaakpartij zegt eigenlijk niets anders dan dit: het ging zo, maar het had ook zo kunnen gaan. In sommige gevallen betekent een andere afloop ook een betere afloop. Ik heb verloren, maar ja, ik had ook kunnen winnen. Dit schrijvende zou het mij niet eens verbazen, als die meesterpartij die ik niet heb kunnen thuisbrengen, een partij van Jan Timman is. Maar het gaat hier natuurlijk niet speciaal om Jan Timman. “Ik had kunnen winnen”, is een gevoel dat iedere schaker kent, van Luzhin tot Kasparov.

Het een universeel gevoel dat het schaken verre overstijgt.

Over het terugdraaien van de werkelijkheid, over “hoe het had anders kunnen zijn” gaan alle vier verhalen uit Dans zonder vloer. In het eerste verhaal, Drie maal een ander, drie maal dezelfde wordt het ons al meteen ingepeperd. Een vrouw raakt drie maal haar grote liefde kwijt en als zij hem de laatste keer terugvindt, is hij door een ongeluk gedementeerd tot iemand die alleen nog maar het woord “liefde” kan uitbrengen. Dat ene woord is de vrouw genoeg en zij voelt zich in geluk met haar man herenigd. Op dat moment onderbreekt de schrijver zijn relaas en vertelt hij dat hij ditzelfde verhaal bij Mijn Geheim had ingediend, maar dat hij het kreeg teruggestuurd met het verzoek het einde te herschrijven, omdat het “onrealistisch goed afliep”. De schrijver doet wat hem wordt gevraagd en schrijft een nieuw slot dat nu heel somber is. Dat slot krijgen wij ook te lezen.

Helemaal geloofwaardig vind ik dat eerste verhaal niet, eenvoudig omdat het voor een  sentimenteel damesverhaal eigenlijk veel te goed geschreven is. In The World According to Garp blijkt al hoe razend moeilijk het is om in een goed verhaal een slecht verhaal te schrijven, dat ook als een slecht verhaal bedoeld is.

Alle verhalen bij Oosterhoff lopen onrealistisch goed af, waar het ook heel anders had gekund – en vice versa. Als deze cryptische recensie u tegenstaat, koop het boek dan niet. Als deze cryptische recensie u juist aanstaat, koop het boek dan wel en lees de verhalen vervolgens eens van achter naar voren.

HP/De Tijd, 21 november 2013

En hier de recensie van De onzichtbaren, het boek van Karel Glastra van Loon, die een week later zou verschijnen.

In 1990 voerde Amnesty International een campagne tegen het martelen, waarbij een groot aantal Bekende Nederlanders werd ingezet. De Bekende Nederlanders lieten zich fotograferen als slachtoffers van een denkbeeldige martelpartij en daarvan werd dan weer een affiche gemaakt. Zo kwam Aad van den Heuvel op straat te hangen, vastgebonden met een zakdoek in de mond. Ook zag je een geknevelde Johnny Kraaykamp op een peperbus, en even verderop gaapte Frank Boyen ons aan met een bebloede kop. Je kon Astrid Joosten tegenkomen, slechts gekleed in een juten hobbezak, ongetwijfeld omdat de verkrachters haar de Frank Govers-creatie van het lijf hadden gerukt. Wie plotseling werd geconfronteerd met zo’n affiche kon alleen maar een oprecht “gedverdemme!” uitbrengen, niet eens zo zeer om al dat afgebeelde geweld, maar vooral vanwege de ijdelheid en de totale onoprechtheid die uit de campagne sprak.

De onzichtbaren, de nieuwe roman van Karel Glastra van Loon, doet onweerstaanbaar denken aan die Amnesty-campagne.

 

De onzichtbaren

 

De onzichtbaren speelt zich af in Birma, waar al decennia lang een repressief bewind de macht heeft, dat korte metten probeert te maken met al zijn tegenstanders. Het is uitstekend dat de media de schijnwerpers richten op deze meedogenloze strijd in een vergeten uithoek van de wereld. Het is ook uitstekend dat de Stichting Vluchteling de aandacht probeert te vestigen op de kampen in Thailand, die vol zitten met Birmaanse vluchtelingen. Voor politici ligt er de belangrijk taak om daar iets aan te veranderen. Voor journalisten ligt er de belangrijke taak om over de terreur in al zijn naaktheid en gruwelijkheid te berichten. Karel Glastra van Loon was vroeger journalist en tegenwoordig is hij schrijver van literaire boeken.

Helaas.

Op verzoek van de Stichting Vluchteling bezocht Glastra van Loon onlangs met zijn gezin het Thaise kamp Mae La, vlak over de grens bij Birma. Hij bestudeerde bovendien de toestand in Birma en kwam tot de conclusie dat hij niet langer kon zwijgen. De roman, De onzichtbaren, is het resultaat van zijn ervaringen, waarbij hij werkelijkheid en fictie op een opzichtige manier met elkaar vermengde. De jonge Birmaanse hoofdpersonen zijn bedacht, maar de wrede generaal die Thailand bestuurt is echt en dat geldt voor nog een aantal politieke figuren. Onder hen is ook de eerbiedwaardige U Thant, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, wiens begrafenis in Birma op een grote demonstratie uitliep.

Er bestaat in de literatuur geen grotere valkuil dan die van het politiek engagement. Hoe sympathiek het doel ook is waarvoor de schrijver zich wil inzetten, slechts zelden leveren zijn inspanningen een resultaat op dat ook literair bevredigt. Men moet wel een heel groot auteur zijn om tegen de geëngageerde klippen op nog een meesterwerk te kunnen scheppen. Weinigen is dat gelukt. Multatuli was zo’n uitzondering, maar zelfs de Max Havelaar ontleent zijn kracht niet aan de politieke achtergrond en het ethisch gelijk van de schrijver. Wat het boek tenslotte zo uitzonderlijk maakt, zijn de persoonlijke obsessies van Douwes Dekker en zijn hoofdpersoon.

Met De passievrucht heeft Karel Glastra van Loon een roman geschreven, die terecht is geprezen, maar De onzichtbaren kan alleen maar de geschiedenis in gaan als een literair wangedrocht. Waarschijnlijker is het nog dat het helemaal de geschiedenis niet in gaat. De passievrucht heeft de liefde, en niets dan de liefde tot onderwerp, maar helaas heeft Glastra van Loon het nadien in zijn hoofd gehaald dat hij ook moet opkomen voor de zwakkeren in de samenleving. Dat is allemaal mooi en nuttig, maar het neemt niet weg dat met zijn inzet voor de Socialistische Partij ook de teloorgang van Glastra van Loon als schrijver is begonnen. Of het nu ging over de WAO of over de oorlog in Irak, overal werd de moraaldeskundige Glastra van Loon opgetrommeld om het linkse geweten te vertolken. En hij liet zich maar al te graag optrommelen.

Daar betaalt hij nu de tol voor, want literair beschouwd, is alles aan De onzichtbaren even beroerd. Dit gelegenheidswerkje is slordig geschreven, mist elke spannend, terwijl de personages al dood zijn voordat er door het Birmaanse regiem op ze wordt geschoten. Alles is bovendien van het diepste humorloze wit en het diepste humorloze zwart. Ongetwijfeld bestaat de werkelijkheid in Birma slechts uit die twee tonen, maar voor een roman die toch ook een ander pretentie behoort te hebben, is het dodelijk.

Daarnaast heeft de auteur de ergerlijk gewoonte om de grote Boeddha aan te halen, zodra er even iets filosofisch moet worden gezegd. Glastra van Loon heeft vermoedelijk een paar eenvoudige boekjes over het Boeddhisme nageslagen, zodat hij de lezer regelmatig kon trakteren op weer een oosterse wijsheid uit de moppentrommel. Het diepzinnige verhaal van Yasodhara en Siddharta is ook zo’n vertelling, tot je je begint af te vragen waar wij deze simpele variant van Assepoester eigenlijk aan te danken hebben. Ik geloof dat Glastra uiteindelijk zoiets wil zeggen als: heus, het zijn daar ook mensen in Birma.

Een diep inzicht en ook zo waar. Een reis van duizend mijlen begint met een enkele stap, Chinees spreekwoord zeggen.

Toch geeft De onzichtbaren nauwelijks een echt beeld van Birma. Dat komt omdat ook nog het levensverhaal van een advocaat moet worden verteld. De advocaat is de held, een edel mens en een tragisch mens. Hij is alles wat je maar wilt, maar bovenal is hij eigenlijk een doodsaaie Piet. Bij de roman hoort ook een fotoboek van de fotograaf Jan Bogaerts. Hij maakte foto’s in en rond het vluchtelingenkamp Mae La, die hij bundelde in De onzichtbaren in beeld. Het boekje van Bogaerts is drie keer zo dun als de roman van Glastra van Loon, maar zegt drie keer zo veel. Hier wint een foto het op alle fronten van een bedachte werkelijkheid.

Met De onzichtbaren heeft Glastra van Loon misschien wel de Birmaanse vluchtelingen, maar zeker niet zichzelf een dienst bewezen. Nu kun je zeggen: dat is dan jammer voor Glastra van Loon, maar er tellen hogere belangen. Je kunt per slot geen omelet bakken zonder een ei te breken, Chinese spreekwoord zeggen. Maar toch doet Glastra van Loon er goed aan zich af te vragen wat hij aan het doen is. Wil hij goede boeken schrijven of wil hij de wereld verbeteren? Alle twee heeft hij niet in huis, hij zal dus moeten kiezen. Kiest hij voor een betere wereld dan blijft hij voor altijd de auteur van dat ene goede boek dat Passievrucht heet.

HP/De Tijd, 28 november 2003