Het enige echte interview met samenzweerder Joop Zwart

Verhalen

“De hele methodiek van Stalin om Trotski kapot te maken, was gebaseerd op het feit dat Trotski een verwaande kwast was. Een hoogmoedig sekreet, een onuitstaanbare hypocriet in de persoonlijke omgang. Stalin wist dat hij in de discussies in het Politbureau de mindere was van Trotski, die uitstekend kon formuleren en daarbij bijzonder geestig was.

Trotski en Stalin

Stalin beschouwde Trotski als een journalistieke parasiet, die zelf nooit op de barricaden had gevochten, maar die een grote sympathie genoot bij het Rode Leger. Stalin begreep dat hij juist op dit punt het gezag van Trotski moerst breken. Nu kent de russische taal een ongekend scala aan schunnige opmerkingen op het gebied van het geslachtsverkeer.

De meest walgelijke opeenstapeling van scheldwoorden weet men daar te componeren. Als er een soiree was, zorgde Stalin ervoor dat één van zijn agenten te midden van de stafofficieren, en duidelijk hoorbaar voor Trotski, schuine bakken begon te vertellen.

Het gevolg daarvan was dat Trotski zich vol verontwaardiging afkeerde, met een gezicht waarop de verachting te lezen was. En dat was precies wat Stalin wilde bereiken: die officieren vonden Trotski een klootzak, dat was geen vent.

De lieden die trachten te onderkennen waar de opvattingen van Trotski en Stalin met elkaar botsten, zitten op het verkeerde veerpont, want politiek hadden zij geen verschil van mening. Als persoon lagen ze elkaar niet. Stalin was evenzeer een voorstander van de permanente revolutie als Trotski een voorstander was van de opbouw van het Russische socialisme. Daarom moet je weten wat iemands motieven zijn in de politiek. Als je ze kent, verklaren ze dikwijls alles, maar vaak ken je ze niet, want de gerschiedenis wordt vrijwel nooit door getuigen geschreven.’

Deze cynische woorden, die elke politieke tegenstelling op grond van idealistische en zakelijke gronden ontkennen, komen uit de mond van Joop Zwart, wellicht de meest geheimzinnige figuur die de afgelopen vijftig jaar in de vaderlandse wereld van de politiek en journalistiek heeft rondgescharreld.

Wie is deze Joop Zwart, de enmige nog levende Nederlander die Stalin nog een hand heeft gegeven zonder dat deze hand werd afgekapt? Zijn politieke carrière loopt in hoofdzaak parallel met die van zijn latere vrienden Frans Goedhart, Jacques de Kadt en Sal Tas. In zijn boerderij nabij Zutphen, vanwaar hij een handjevol getrouwen nog regelmatig zijn Nieuwsbrief uit Arbsurdistan stuurt _ een gestencild periodiek waarin alles wat links is in gepeperde taal over de kling wordt gejaagd _ zegt Joop Zwart: `Ik ben uiterst links begonnen en als ik zelf naar de normen van vandaag zou moeten zeggen waar ik sta, dan is dat uiterst rechts.’

Als zoon van een revolutionaire sigarenmaker kwam Zwart op veertienjarige leeftijd in 1928 als `jongmaatje’ op de redactie van het communistische partijblad De Tribune. Een jaar later vertrok hij naar Moskou om daar op de KIM-school te worden opgeleid tot een werkelijke Kremlin-communist. Naast ballroom-dansen, leerde hij in een allround militaire opleiding om te gaan met allerhande vuurwapens. Maar zijn bezoek aan de Sovjetunie werd een teleurstelling en terug ion nederland werd hij door de Communistische Jeugdbond geroyeerd. Daarop sloot hij zich aan bij de Revolutionaire Socialistische Partij van Henk Sneevliet, maar na een reeks van nieuwe conflicten werd hij ook door deze groep verbannen. In de tweede helft van de jaren dertig zocht hij toenadering tot de groep-De Kadt, die zich verenigd had in de OSP.

(Joop Zwart: foto Bert Nienhuis)

Joop Zwart

In de Tweede Wereldoorlog werd hij door de Duitsers administratief ter dood veroordeeld wegens het drukken van valse persoonsbewijzen, een bezigheid waarin Zwart een hoge mate van perfectie had weten te bereiken. Als `Vorarbeiter’, de man die nieuw aangekomen gevangen in het concentratiekamp moest registreren, wist Zwart onder meer het leven te redden van Daan Goulooze, zijn geestelijke vader, die ervoor had gezorgd dat Zwart indertijd naar Moskou werd uitgezonden. Direct na de oorlog trouwde hij met de huidige minister van Milieuhygiëne en Volksgezondheid, Irene Vorrink, maar dit huwelijk hield nog geen jaar stand. Naar de vrucht van deze vrijage _ zoon Koos Zwart _ luistert hij tandenknarsend elke zaterdagmiddag als in het Vara-programma In de rooie haan de beursberichten inzake drugs worden voorgelezen.

In de jaren vijftig, als de Koude Oorlog zijn hoogtepunt bereikt, wordt zijn zwenking naar uiterst rechts voltooid. De BVD en buitenlandse veiligheidsdiensten nemen contact met hem op en Zwart is maar al te graag bereid hen van informatie te voorzien over zijn vroegere kameraden. Hij is dan definitief toegetreden tot het gilde van renegaten en verraders _ om in de terminologie van de CPN te blijven _ en hij wordt door Sal Santen als een agent-provocateur gekenschetst, als in 1960 een groep van trotskistische valsemunster wordt opgerold. Zwart ontkent niet dat hij contacten heeft met geheime diensten _ `ik werk voor 300 van zulke organisaties,’ zegt hij honend tijdens het proces _ maar hij bleef ontkennen Santen en Raptis te hebben verraden. Zwart werd, nadat een deel van het proces achter gesloten deuren was gehouden, vrijgesproken.

Ook in de jaren zestig bleef Zwart bijzonder actief. Met H.A. Lunshof behoorde hij tot de anonieme oprichters van het weekblad Accent en deed in dit orgaan onder grappige pseudoniemen als Sacha Potik, Dusan Topalovic, Van Tuoi en M. Ranaweera niets ontziende aanvallen op Oosteuropese leiders. Tevens stond Zwart aan de wieg van DS’70, maar inmiddels is hij op voordracht van de familie Drees op smadelijke wijze geroyeerd. Opnieuw.

In één affaire ten slotte heeft Zwart het aantoonbaar gelijk aan zijn zijde gekregen, namelijk in de zaak-Oberländer, de Westduitse minister van Bluchtelingenzaken. Theodor Oberländer werd ervan beschuldigd in Lemberg meegeholpen te hebben aan de moord op 34.000 joden. Onder grote druk, vooral van linker zijde, werd Oberländer gedwongen tot aftreden. Het comité dat Zwart ter verdiging van Oberländer had opgericht, een daad waarvoor hij volgens sommigen van de bundesregring een bedrag van 50.000 mark kreeg overgemaakt, leed daarmee een ernstige nederlaag. Twee jaar geleden is Oberländer, bijna onopgemerkt, officieel door de Poolse regering na een uitputtend onderzoek gerehabiliteerd.

`Ik ben op voorspraak van Daan Goudelooze bij De Tribune gekomen en hij was het ook, die ervoor gezorgd heeft dat ik in ’29 naar Moskou wwerd gestuurd. Goulooze was formeel secretaris van de Communistische Jeugdbond, maar hijs ook de belangrijkste draaischijf in de inlichtingendienst van de Komintern. Zijn bedoeling was dat ik in Pushkino, een opleidingsschool niet ver van Moskou, poltiek geschoold zou worden, zodat ik later als zijn assistent zou kunnen fungeren.

Maar ik vond mijn idealen niet inde Sovjet-samenleving terug en daarvan werd ik mij pijnlijk bewust door een margarine-incident. Ik kon het Russische voedsel niet verdragen en ging elke avond naar de keuken, waar ik broodjes liet klaarmaken. Op een dag kreeg ik te horen dat er geen boter meer was, maar zeiden de meisjes in de keuken, ze hadden nog margarine die zij zelf altijd gebruikten. Dat vond ik geen bezwaar, want thuis had ik nooit anders gekregen. Vol verwachting hapte ik in mijn broodje, om het tegelijkertijd weer uit te spuwen, zo vies smaakte het. toen pas drong het tot mij door dat het personeel een ander menu kreeg dan wij en dat het menu van veel mindere kwaliteit was. Dat was de directe aanleiding tot twijfel. Ik was zeventien, voelde mij een gepatenteerde communist en had het gevoel dat als er een tekort aan voedsel zou zijn de echte vak-communisten maar met minder genoegen moesten nemen.’

Zwart protesteerde daarop tegen deze misstand, samen met de later opgehangen secretaris van de Tsjechische communistische partij Slansky. Niet lang daarna verscheen dan ook vanuit Moskou een functionaris, die meedeelde dat het personeel een motie had aangenomen waarin werd gezegd dat men vrijwillig genoegen nam met slechter voedsel. Zwart: `Zijn uitleg kwam erop neer dat die meiden het in de toekomst alleen maar beter zouden krijgen en wij na onze terugkeer in de kapitalistische landen alleen maar slechter. Zij erkenden volkomen dat het een misstand betrof, maar voor het ogenblik kon het niet anders. Dat klonk heel plausibel, maar er zat een schoonheidsfoutje aan vast. wij wisten dat het personeel nooit bijeen was geweest, hoewel je te horen kreeg, als je het navroeg: `Ja, daar zijn wij het mee eens.’ Ik heb toen voor het eerst gezien dat de grootheid van allerlei figuren een fictie was. Dat mensen zich volledig voor de Revolutie inzetten, thuis een huistiran bleken te zijn.’

een voorval waarbij Stalin was betrokken, zaaide nieuwe twijfel. `In die tijd vond er een congres plaats van de russische communistische partij. Op dat congres werd Boecharin door een of andere afgevaardigde uitgemaakt voor een opportunistisch zwijn, die de moed niet had zich te komen verantwoorden voor zijn hang naar het kapitalisme. Een paar mede-scholieren wisten dat Boecharin ziek was en dat hijgodsonmogelijk op het congres kon zijn. Wij zaten op de publieke tribune en wij waren verontwaardigd dat deze afgevaardigde met kennelijke instemming van het presidium deze leugens mocht vertellen. Wij protesteerden dan ook en een van de afgevaardigden deelde mee dat Stalin bij de beantwoording deze aanval zou ontzenuwen. Hij zorgde ervoor dat wij hieroiver rechtstreeks met Stalin konden praten, zodat wij onze argumenten kracht konden bijzetten. Daarom werden wij bij Stalin binnengeleid en er ontstond een heel genimeerde discussie met Stalin, die zeer passabel Duits sprak. Hij stelde ons gerust en zei voornemens te zijn die stomme gedelegeerde wel eens de les te lezen. Aansluitend daarop stelde hij voor dat wij die middag een tehuis voor verwaarloosde kinderen zouden bezoeken en wij tippelden daar helemaal in. Terwijl het congres doorging, bezochten wij het tehuis en intussen zou dan wel die rehabilitatie plaatsvinden. Maar toen wij later navroegen of Stalin nog op de kwestie was ingegaan, bleek hij er bij de beantwoording nog een schepje bovenop te hebben gedaan.’

Het proces-Ramzin, de hoogleraar die ervan werd beschuldigd gemalen glas in het eten van de russische arbeiders te hebben gestrooid, deed het geloof van Zwart verder wankelen. Drie maanden nadat Ramzin alles had bekend en ter dood was veroordeeld, werd de hoogleraar in een wetenschappelijke delegatie uitgezonden naar Canada. `Wij kregen te horen dat dit bewees hoe humaan het systeem was,’ zegt Zwart. `Wij zagen misschien wel in dat zo’n stap nodig was voor de opbouw van het socialisme, maar er bon toch iets aan ons te knagen. Later bleek mij dat Ramzin alles bekend had wat ze nodig hadden, want glas in het eten strooien, dat is technisch gewoon niet mogelijk. Ik heb daarna met opzet een glasfabriek bezocht en stak toen niets bevroedend mijn hand in een berg gemalen glas, dat er net zo uitziet als speksteenpoeder. Onmiddellijk werd ik naar het hospitaal van het fabriekje gebracht, want zo’n handeling is levensgevaarlijk. Al je poriën raken verstopt. En daarbij komt dat gemalen glas zo zwaar is als lood, het is onmogelijk om het op te tillen.’

Als student van `de gouden Garde’ bezaten Zwart en zijn kameraden vele privileges. Bisocoopplaatsen werden ontruimd als zij meedeelden zin in een verzetje te hebben. Russen werden uit treincoupés geranseld als de scholieren terug wilden reizen naar het opleidingsinstituut. `Dan blijkt zo’n maatschappij nog rottiger te zijn dan die waar je vandaan komt. Maar dat kun je de Russen niet vertellen. Dat is waar zij zich aan vastklampen: dat de mensen die in de kapitalistische wereld crepeerden het nog slechter hadden. Met dat conflict ben ik uit Moskou teruggekomen.’

Toen Zwart van zijn ervaringen in de sovjetunie verhaalde, werd hij door Koeijemans geroyeerd en in de jaren daarop verkeerde hij vooral in de kringen rond Sneevliet, die zich met zijn volgelingen bij de trotskisten had aangesloten. volgens Zwart is veel van de animositeit tussen de communisten en de trotskisten terug te voer op het feit dat Wijnkoop een jood was, terwijl Sneevliet een katholieke achtergrond had. In dit verband zegt hij: `Waarom heet Paul de Groot Paul de Groot? Hij heet Saul de Groot. Als jood had hij weinig kans gemaakt. Om die weerstand te overwinnen heeft hij zijn naam veranderd. Dat is echter een wezenlijk punt, dat in de geschiedenis verloren dreigt te gaan. Het is ieders goed recht zijn naam te veranderen, maar het is wel belangrijk voor de vraag waarom de gebeurtenissen juist zo zijn verlopen.’

`Ik werd bij Sneevliet persona non grata, toen ik hemn ervan beschuldigde dat hij een van zijn grootste vijanden, minister Ruys de Beerenbrouck, in het parlement op diens verjaardag een hand had gegeven. toen beschouwde hij mij als een schurk, een ploert, die hem probeerde kapot te maken. Sneevliet had zijn mannetjes goed onder de duim en ik scharrelde daar met afwijkende meningen wat tussendoor.’

Zwarts gewoonte om artikelen te schrijven onder andermans naam, dateert uiot die vooroorlogse troskistentijd. `In die tijd opereerde Dirk Schilp, een van de leiders van de Federatie van Overheidsperoneel. die man kon de revolutie uitroepen op het plein van Zaandam, maar een artikel schrijven kon hij niet. Sneevliet zei: `Schilp is een hele grote berg vlees en die wordt bekroond met een heek klein koppie en in dat koppie zit een heel klein beetje muizenverstand en dat is Schilp.’ Hij verachtte de man die heel zijn hart en ziel aan de beweging had verpand. Ik schreef dus artikelen voor Schilp, en Sneevliet was des duivels, want hij had altijd beweerd at Schilp geen drie woorden achter elkaar kon schrijven. latrer ben ik ook voor anderen gaan schrijven: ik heb er als het ware een sport van gemaakt.’

In de Spaanse Burgeroolog leidde Zwart een Spaanse anarchistische brigade. Voor het eerst was hij in staat van zijn militaire opleiding in Moskou gebruik te maken. met bitterheid spreekt hij over Hemingway en Jef Last `die op de Ramblas van achter een kpje koffie aan de strijd deelnamen’.

(Joop Zwart met Bep Spanjer, direct na WOII)

 

Joop Zwart en Bep 2

 

Ook in de Tweede Wereldoorlog bleven de uiterst linkse stromingen in nederland verdeeld. Zwart: `Aanvankelijk kwam ik in kamp Amersfoort terecht en daar kreeg ik door omstandigheden een baantje in de keuken. In Amersfoort zaten communisten als de nederlandse theoreticus Alex de Leeuw, maar ook partijbestuurders Steenbruggen en Struik. De Leeuw was door Paul de Groot uit de partij gestoten, omdat hij het vriendschapspact tussen Hitler en Stalin had gekritiseerd. Nu werd ik door de officiële communisten bestraffend toegesproken, omdat ik voor Alex de Leeuw eten uit de keuken gapte. Ik mocht wel gappen, maar alles voor de officiële partijleden. Zulke dingen kwamen goed bij mij aan. Op het moment dat duidelijk bleek dat Alex de Leeuw gelijk had, wordt de man door degenen die met de verkeerde calculatie hadden ingestemd en daarvan het slachtoffer waren geworden, nog eens extra gestraft door hem niet te vreten te geven. Ik heb toen het absurde van het houden aan de partijlijn begrepen.’

Na Amersfoort volgt een ander concentratiekamp, Sachsenhausen, waar Zwart te werk wordt gesteld als `Vorarbeiter‘. Daar wordt hij opnieuw geconfronteerd met Daan Goulooze, die vanuit Vught naar Sachsenhausen is getransporteerd om hier geëxecuteerd te worden. Zwart identificeert `een pastoor die als lijk uit de wagen is gehaald’ als Daan Goulooze en registreert zijn vroegere leermeester onder de naam Gerrit Gouwers. Deze verdwijntruc zal Zwart met een aantal communisten toepassen.

(foto: Daan Goulooze)

 

Daan Goulooze

 

 

`Ik heb mij altijd ingebeeld dat Daan en ik de beste vrienden waren. Volgens Ger Harmsen heeft Goulooze mij een schruk genoemd. Dat meende hij ook, maar wij zeiden het tegen elkaar alsof wij geen echte schruken waren. Als wij elkaar ontmoetten, gingen wij altidj een kopje koffie drinken om elkaar hatelijkheden naar het hoofd te gooien, om elkaar te zuigen, waarbij hij trouw gebleven was aan de beweging en ik als een verrader gold. wij waren politieke tegenstanders, maar wij dachten in het zelfde denkpatroon. Ik herinner mij heel goed hoe ik hem in ’57 op het rokin tegenkwam. Hij kwam juist uit de boekhandel Pegasus en ik wilde naar binnen. `Zo, Laszlo,’ zei ik, want ik noemde hem altijd naar Laslo Rajk, de man die openlijk tegenover de partijleiding had bekend dat hij alles fout had gedaan. Ook Daan was een aantal malen gecapituleerd, maar hij had het altijd over zijn kant laten gaan als de partij weer een egatief oordeel over hem had uitgesproken. en Daan antwoordde: `Wacht maar jochie, er komt een dag dat wij jou te pakken krijgen.’ `Ja,’ zei ik, `dat geloof ik ook wel, maar wat gebeurt mij dan? Ik kan mij er ten minste op beroepen dat ik jou het leven heb gered en jij zit dan in het tribunaal.’ Wat Daan toen zei heb ik altijd fascinerend gevonden: `Kijk Joop, ik weet, jij rookt niet meer, want ik heb je daar in je jeugd vanaf geholpen.’

Dat is waar, ik heb om Daan het roken gelaten.

‘Kijk Joop, als wij de macht hebben, dan word je opgepakt. Tegen die tijd heb je zo veel in je leven geknoeid dat je als een sidderende oude man wordt binnengebracht in de gevangenis, waarin ik het dan tot cipier heb gebracht. Want dat baantje krijg ik. Dan wordt je ter dood veroordeeld, dat staat vast. Het duurt ongeveer tien minuten, voordat je de weg van de dodencel naar het schavot hebt afgelegd en dan kom ik. Kijk Joop, jij bent ermee gestopt, maar ik rook nog steeds. en op die weg van de cel naar het schavot ben je zover dat je alles zou willen geven voor een haaltje aan een sigaret. En van mij krijg je dat haaltje en dat is de contraprestatie voor het feit dat je mij het leven hebt gered.’

Dat is typisch Daan, dat is typisch de gedachtegang van de communist, in termen van honderd jaar, waarin zijn eigen leven onbelangrijk is. Als Daan met mij gezien werd, moest hij zich altijd weer verantwoorden. Ik beweer nog altijd, en tot de laatste snik, dat wij een soort vriend-vijand-verhouding hebben gehad. Ik ben altijd een van zijn kinderen gebleven.

Dat bleek ook uit een affaire die in ’54 speelde, toen een zekere Klaas Plantinga uit de CPB werd gegooid. Nadat hij met ruzie bij De Waarheid was ontslagen, had ik een gesprek met Plantinga en ten gevolge daarvan ben ik begonnen met een eigen actie om mijn grieven uit te leven. Ik heb een klein blaadje samengesteld en daarin beschuldig ik Friedl Baruch, die ook al, even eerder, de partij was uitgekeegeld. Nadat het pamfletje klaar was, heb ik het naar honderd communisten gestuurd en als afzender heb ik de naam van honderd andere communisten op de enveloppes gezet. Zodat degenen die het blaadje ontvingen erover begonnen te praten en dachten: hé, wat is dat nu voor een rotzooi? Veertien dagen later heb ik een tweede groep van verontrusten opgericht, die weer een blaadje uitgaven tegen de schrijvers van het eerste pamflet. Ik heb toen zes verschillende groepen in het leven geroepen, die onderling aan het stoken waren. Ik gebruikte gegevens die waar en substantieel waren. Het ging bij voorbeeld over communisten die in de oorlog joden op dekadressen brachten: die joden ervoor lieten betalen en als de pot leeg was zich niets meer van hen hebben aangetrokken. Nu zeg ik het nog netjes, want in sommige gevallen werd de SD op die adressen gezet.

Die actie is door Paul de Groot destijds de fluistercampagne genoemd. het kostte de CPN honderden leden, want ze liepen bij bosjes weg. Op een zekere dag vond er in café Scheltema een ontmoeting plaats tussen Daan goulooze en de oude Gerard van het Reve. Die laatste liet hem misprijzend een van die pamfletjes zien. Waarop Daan zei: `Lelijke klootzak, begrijp je dan niet dat er helemaal geen groepen zijn, dat er in Nederland maar één man is die zo iets doet en die daar niet eens een hulpje voor nodig heeft. Dat is Joop Zwart.’ Deze methode was het perfecte middel om een organisatie kapot te krijgen en Daan wist dat bij uitstek, want hij had het zelf vroeger gebruikt; hij had het mij zelf geleerd. Daan is er nooit mee naar het partijbestuur gelopen en toen ik er achter kwam dat hij mijn acties had herkend, is de zaak geseponeerd.’

In de periode dat deze taferelen zich afspelen, vond Joop Zwart nog politiek onderdak bij de Partij van de Arbeid, een keuze die vooral was geëntameerd door Koos Vorrink, wiens leven Zwart in de oorlog had gered. het huwelijk met dochter Irene is dan al lange tijd achter de rug. Zwart: `Koos Vorrink zag er een vervulling van zijn leven in als ik zijn schoonzoon zou worden. Maar ik kwam uit het kamp, ik was minder toerekeningsvatbaar. Op het moment dat Irene en ik op het punt stonden te trouwen, dook mijn oude liefde uit het gewoel vlak na de oorlog op. Wij hebben toen afgesproken dat wij zouden gaan scheiden, als ik er toch geen gat in zag. Dat is gebeurd. met mijn zoon heb ik nooit enig contact gehad. Hij draagt mijn naam, omdat de familie dat wilde. Mijn oordeel over hem is nuchter. Ik erken dat hij met de beste bedoelingen aan dat programma over drugs is begonnen, maar als iemand zegt iets goeds te wilklen doen, betekent dat nog niet dat hij iets goeds doet. Ik vind het waanzin dat die jongen voor de Vara-microfoon het gebruik van drugs mag vergoelijken en nu zal ik in mijn krantje niet schrijven dat hij moet worden opgepakt, maar in mijn hart denk ik er wel zo over.

 Het is een wet in deze samenleving dat idealisme tot een broodwinning wordt. Het programma is een deel van de inkomsten van Koos Zwart geworden. Van mij mag dat, maar laat hij zeggen: `Ik ben showmaster geworden en dit is mijn vak.’ In zijn soort is Willem Duys eerlijker, want die wil gewoon vier ton per jaar verdienen.’

Sinds 1932 heeft Joop Zwart een gigantisch archief opgebouw, waarin (voornamleijk) alle mogelijke gegevens over communisten zijn opgeslagen. De binnenlandse Veiligheidsdienst achtte het belang van het archief zo groot deat zij tot twee maal toe het huis van Zwart binnendrong ten einde belangrijke documenten te ontvreemden.

Tot nu toe is altijd duister gebleven in hoeverre Joop Zwart voor de BVD en buitenlandse geheime diensten heeft gewerkt. Nu bevestigt Zwart de BVD van adviezen te hebben voorzien, maar hij ontkent daarvoor ooit enige financiële tegemoetkoming te hebben ontvangen. Iedereen die het communisme wil bestrijden, is bij hem, van harte welkom en mag komen uitzoeken wat van zijn gading is. Zijn eerste contacten met de BVD dateren van 1954.

`In het heetst van de Koude Oorlog was de BVD begonnen met het uitzoeken van de affaire Ignaz Reiss, Het ging om een Komintern-agent die met Stalin had gebroken vanwege de processen in Rusland. Op zijn vlucht meende Reiss te kunnen steunen op zijn subagenten in nederland. Maar het gevolg was dat zij Reiss niet hielpen. maar Moskou meedeelden waar zij hem te pakken konden nemen. In Lausanne is Reiss toen op de goede Chicago-manier op de openbare weg neergeschoten.

Na veel weigelen was de BVD bij mij gekomen met de vraag ok ik bereid was inlichtingen te verstrekken. Vanzelfsprekend, zei ik, je komt ze maar halen. Ik kende de geschiedenis en wist wie er bij betrokken waren. Als je dat soort werk doet, mag je geen beroep doen op onschendbaarheid. Ik vond dat deze subagenten best ter verantwoording konden worden geroepen.

Ik geef aan de BVD elke informatie waarvan ik denk dat ze die moeten hebben, maar dat wil niet zeggen dat ik de BVD waardeer als een goed instrument. Ik weet dat het stomme klootzakken zijn die steevast de verkeerde ambtenaren sturen. Voor zover ik weet geef ik nu geen informatie maar aan de BVD, maar ik zeg erbij: `Voor zover ik weet.’ Het systeem werkt niet zo dat iemand binnenkomt en zegt: `Ik werk voor de BVD.’ Ze proberen via een achterdeurtje binnen te sluipen. Er komt een man een levensverzekering sluiten, of een journalist komt een interview afnemen. Maar over het algemeen weet ik direct of iemand gestuurd wordt. Ik krijg een heleboel bezoek hier, ook van mensen die gegevens komen halen waarvan ik weet dat ze gebruikt worden. Een van mijn beste vrienden is iemand die in de veiligheidsdienst van de Navo zit. Als hij hier komt, praten wij niet over de tuin of over de buren, maar over zijn thema. Ik heb in al die jaren leren onderscheiden hoe de russenj iets aanpakken en hoe bij voorbeeld de Oostduitsers te werk gaan. Dat is wat mij voor die diensten interessant maakt. Ik heb journalistieke notities over politieke en menselijke verhoudingen en die kunnen ze van mij krijgen, die steek ik niet onder stoelen of banken. De Westduitse diensten willen nog altijd het een en ander van mij weten. Dan ontstaat er plotseling een situatie waarin het van belang wordt om na te gaan of Honnecker twee of drie wijven heeft gehad. Dat lijkt onbelangrijk, maar voor de diensten is dat een enorm interssant gegeven. Die kerels zitten dan te gnuiven als ze zo iets bij mij achterhalen. Als ze bij boorbeeld een treinkaartje van twintig jaar teurg hebben gevonden en dat kunnen tonen om te bewijzen wat voor een uitstekende detectives ze zijn. Mij maakt het geen moer uit, ze kunnen het van mij krijgen.

Ik had vroeger iedere dag van dat spul op bezoek. Zelf ben ik een keer naar de Verenigde Staten gegaan op uitnodiging van een club die voorgaf voor een Amerikaanse universiteit te werken, maar het was duidelijk dat deze organisatie onder toezicht van de CIA stond. Welke universiteit haalt het nu in zijn hoofd om dertig oude communisten uit Europa op te halen om ze te laten praten over de aspecten van de Koude Oorlog? Daar kan alleen de CIA in geïnteresseerd zijn. Ik heb onmiddellijk gezegd: vanzelfsprekend, ik kom, en zo zaten wij op kosten van de CIA met een gezelschap van dertig man die allemaal te boek staan als verraders. Dat was een zeer aangename ontmoeting.’

Nationale bekendheid kreeg Joop Zwart in 1960, toen een groep van trotskisten, onder wie Pablo Raptis en Sal Salten, werd gearresteerd wegens valsmunterij. De trotskisten hadden valse persoonsbewijzen gedrukt voor Algerijnse vrijheidsstrijders en later waren zij er in Osnabrück toe oevergegaan negenhondmiljoen francs te drukken met het doel de Franse economie te ontwrichten. Zwart, in wiens drukkerij de persoonsbewijzen waren vervaardigd werd destijds door Santen aangewezen als een agent-provocateur, maar in een lang betoog ontkent Zwart ten stelligste de trotskisten in deze zaak te hebben verraden. Hij zegt dat het hem pas duidelijk werd dat Santen bij de affaire was betrokken, nadat zijn groep was opgerold. In een proces dat voor een deel achter gesloten deuren plaats vond, werd Zwart vrijgesproken. volgens velen was deze gang van zaken het bewijs dat Zwart voor de BVD werkte en zodoende een justitiële onschendbaarheid genoot. Wat is destijds in de gesloten zitten besproken?

Zwart: `Ik heb gezegd dat onder mijn leding persoonsbewijzen waren vervalst en dat ik daarvoor stond. Maar, heb ik tegen de rechtbank gezegd, u moet goed begrijpen wat een veroordeling betekent. Ik heb voor de oorlog paspoorten vervalst, ik heb dat in de oorlog gedaan en ben er na de oorlog mee doorgegaan. Voor mijn werk tijdens de oorlog ben ik bejubeld en voor mijn werk na de oorlog heb ik officiële toestemming gekregen van verschillende ministeries; de papieren die betrekking hadden op mijn naoorlogse werk waren bij een huiszoeking gevonden. Ik heb in Berlijn allerlei documenten verzorgd om ervoor te zorgen dat Duitsers, die na de oorlog in landen als Polen en roemenië waren blijven hangen, als displaced persons konden worden opgehaald. Ik heb de rechtbank gezegd dat ik een veroordeling in deze zaak zou beschouwen als een veroordeling van al mijn vervalsingen. De verklaring maakte ze moreel machteloos, vooral omdat ik kon aantonen met de vervalsingen nooit een cent te hebben verdiend.’

Om de jaren zestig wordt de zwenking naar uiterst rechts voltooid. H.A. Lunshof haalde hem binnen bij Elsevier, voor welk onafhankelijk weekblad hij _ uiteraard anoniem _ hekelende artikelen schreef over alles wat linkser was dan de VVD. Zwart herinnert zich nog dat hij altijd de artikelen van Ferry Hoogendijk ter beoordeling kreeg _ de pennenvruchten van deze later opinion leader waren namelijk nooit onmiddellijk geschikt voor publikatie: `Vergeet het maar. Wat een prutser is dat, die heeft nog nooit iets geschreven dat de moeite van het lezen waard is.’

Maar toen Elsevier in handen dreigde te vallen van een nieuwe generatie, die de oorlog niet had meegemaakt, werd het plan geboren tot het oprichten van een nieuw landelijk weekblad. Het zou Accent worden, het blad dat onder de hoede kwam van schout-bij-nacht b.d. L.E.H. Reeser; bijgenaamd Pokhouten Leen. Zwart: `Binnen Elsevier ontstond een splitsing. Lunshof wilde een andere weg inslaan dan een aantal van zijn medewerkers en uit dat conflict kwam het idee naar voren een nieuw blad op te richten. Er bestonden al heel lang contacten tussen Elsevier en Frits Philips. Die verbinding liep via Lunshof, en Phlips heeft toen de opzet van Accent gefinancierd. wij wilden een hard time maken met een kleine redactie en een grote staf van medewerkers.’

Zoals Martin van Amerongen in VN van 11 juli 1970 onthulde, schreef Joop Zwart in Accent onder verschillende pseudoniemen. Wat is de filosofie achter deze maskerade? Zwart vertelt dat hij zich deze methode al op zeer jeugdige leeftijd eigen heeft gemaakt: Op veertienjarige leeftijd kwam ik bij De Tribune. De toenmalige redacteur, Johan Visser, was mijn leermeester. Hij zei: `schrijf maar eens een stuk over het leed van de arbeidersklasse. Als het klaar was, legde ik het artikel aan hem voor en dan liet hij het mij zo vaak overmaken tot het eindelijk perfect was. En als het helemaal perfect was, zei hij: `Dat heb je heel goed gedaan.’ en dan verscheurde hij het stuk en gooide het in de prullenmand. De volgende stap, zei Visser, was namelijk dat ik moest leren dat het er helemaal niet toe deed of je iets goed gedaan had, dat er bij de plaatsing van een stuk andere factoren golden dan alleen kwaliteit.

Ik was voorbestemd de weg van een naamloos journalist te gaan.’ Ik heb mij altijd voorgehouden dat wie schrijft over de geschiedenis, de geschiedenis moet kennen. Voor mij is het onmogelijk de geschiedenis te kennen, in die zin dat ik bevoegd ben erover te schrijven. Wat behoort tot je kennis? Dat is je eigen geschiedenis en dan nog alleen die relaties waarover je enig overzicht hebt. Als je stukken over je eigen geschiedenis schrijft, is het gerechtvaardigd je naam eronder te zetten. Een aantal kranten was wel geïnteresseerd in mijn geschiedenis, maar de werkelijke porté begrepen ze toch niet. en dan is de volgende stap dat je zegt: het is zelfs beter om niet onder je eigen naam te schrijven. het kan zijn dat je een inlichtingenbron verpest als je geen pseudoniem gebruikt.

Ik realiseerde mij, toen ik mij achter de verschillende correspondentschappen in Accent verschuilde, dat ik moest schrijven alsof ik er geweest wasd. maar Joop Zwart die naar Buenos Aires reist en daar een verslagje in elkaar flanst, dat is zinloos. Je kunt daar over de boulevard lopen, maar van de verhoudingen in zo’n land zie je dan geen moer. Nu is mijn techniek altijd geweest dat ik verschillende relaties raadpleegde, dat ik hen navroeg over de situatie in hun land en dat ik alles wat ze zeiden op bandjes opnam of met de hand optekende. Ik zeg dan altijd: `Ik zal dit artikel geheel in jouw geest schrijven.’ En veel mensen zijn zo ijdel dat ze dit prachtig vinden. Er is niet een naam bij al die deknamen die ik verzonnen heb, waarvoor niet een hele, levende figuur staat.’

Gedurende twee jaar vond Zwart zijn publicistisch thuius bij Accent, maar het einde kwam op de voor hem karakteristieke wijze: hij werd eruit gegooid. Zwart: `toen de positie van Philips binnen Accent verzwakte, maakte Van Lanschot van de gelegenheid gebruik om zijn macht te vergroten. Als bankier van Philips was Van Lanschot formeel aandeelhouder, hoewel hij in de hele ondernmeing zelf geen cent had gestoken. toen bekend werd dat ik een van de medewerkers was, drong hij er bij de hoofdredacteur Bauer op aan, dat ik verwijderd zou worden. Ach, die Bippie, zo noemden wij Van Lanschot, dat is een aardige blaasbalg. Hij heeft altijd beweerd dat hij een berhoor van honderd uur door de Gestapo heeft doorstaan; wie iets van Gestapo-technieken weet, begrijpt dat zo iets godsonmogelijk is. Bippie en ik hadden nog een oude affaire die dateert van het eerste jaar na de oorlog. wij hadden toen de leiding over zoekdiensten naar vermiste personen. Van Lanschot dacht dat hij zijn zoekdienst zou kunnen omvormen tot een spionagedienst tegen de russen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat ik een soort adjudant van hem zou worden die in het veld het commando zou voeren. Ik heb toen tegen de oude Drees gezegd dat Van Lanschot volkomen ongeschikt was voor zo’n functie.’

Hoofdredacteur Bauer heeft zich zeer lang verzet tegen het streven van Van Lanschot om Zwart uit te bannen, maar toen Bauer vertrok, omdat Accent in handen van De Telefgraaf overging, kwam het definitieve einde aan Zwarts medewerking aan Accent. `Ik heb nog geprobeerd met Hans Knoop te praten, maar tijdens dat gesprek dacht ik: nou, dat is helemaal niks. Dat is wel de laatste die je zo’n baan moet geven. en toen is de relatie met dat blad gestorven.’

Niet alleen op publicistisch terrein, maar ook in de p[olitiek bleef Joop Zwart een grote actieradius tentoonspreiden. Van nabij maakte hij de oprichting mee van DS’70, de partij van geestelijk gepensioneerden die zich onder het banier van de racune uit de PvdA hadden losgescheurd.

`DS’70 is voortgekomenb uit een initiatief van Frans Goedhart, een oude vriend van mij. Ik zei tegen Frans dat ik natuurlijk meedeed en dat wij eens moesten bepraten hoe wij de bal zouden schuiven. Ik zat niet in het bestuur, niet in een commissie, ik zat nergens in. Ik ben wel voorzitter geworden van het gewest Gelderland om in alle rust de partij te maken tot dat wat Franx voor ogen had gestaan. Maar er werd duidelijk dat de partij in handen kwam van lieden die de conjunctuur roken. Vanuit de grote steden werd onder leiding van Jan Drees en Ruud Nijhoff tegen mij gestookt.

De Uitkijk

Ik had het blaadje De Uitkijk overgenomen en zei dat ik er wel kans toe zag hiervan een dagblad te maken dat artikelen in de geest van DS’70 zou bevatten. Openlijk vonden ze het prachtig, maar in het geheim hebben ze er alles aan gedaan het in de grond te boren omdat zij wel begrepen dat het krantje zou trachten de positie van Goedhart te versterken die vn het partijbestuur te ondergraven. Ze gingen ervan uit dat ik voor de exploitatie geld zou komen vragen, maar ik dacht: jullie kunnen eerder de kolere krijgen dan dat ik van jullie tuig geld vraag.

Bij de voorlaatste verkiezingen hebben wij het land in zones verdeeld. In het ene deel zou ik propagande bedrijven, in het andere deel het partijbestuur. In mijn zone hebben wij ons toen kunnen handhaven; in enkele gevallen hebben wij zelfs een kleine winst geboekt, terwijl in de andere gebieden de aanhang van de partij merkbaar terugliep. Nu zou je denken dat deze ontwikkeling voor de heren in Den Haag, waaronder de Drees-familie, een aanleiding zou zijn om de stand van zaken te bezien, maar in plaats daarvan waren zij zo woedend, dat ik na mijn verkiezingsinspanningen ben geroyeerd. tegen deze beslissing hebben Berger en De Brauw geprotesteerd en als gevolg daarvan werd het royement weer ingetrokken. Kort daarna is een gesrpek georganiseerd tussen het partijbestuur en mij. Ik zei: `Er zijn twee alternatieven. Als wij doorgaan op de manier die jullie nodig vinden, verliest de partij twee leden. Mij en mijn tante Annie,’ met wie ik natuurlijk Frans Goedhart bedoelde. `Maar als wij verder gaan op mijn manier verliest de partij tweehonderd leden.’ en ik wees naar de partijbestuurders en zei: `Jij deugt niet vanwege dit en jij niet vanwege dat’ en zo somde ik mijn bezwaren op. Daarop is het royement opnieuw uitgesproken. Daarmee is het hoofdstuk van DS’70 afgelopen.’

Joop Zwart is op vierenzestigjarige leeftijd gepensioneerd. Zijn Nieuwsbrief uit Absurdistan heeft nog een oplage van enkele honderden en is te bestellen op postbus 1227 te Amsterdam. Joop Zwart geniet een verzetspensioen. Naar zijn zeggen heeft hij aan zijn politieke activiteiten vrijwel nooit iets verdiend. Noodgedwongen moest hij, de man die 1930 voorbestemd leek te zijn om een vooraanstaande rol op het platform van de communistische wereld te vervullen, jarenlang in zijn levensonderhoud voorzien via de inkomsten uit een sigarenwinkeltje dat hij in de hoofdstad exploiteerde. Hij waarschuwt nog voor de sluipgang van het communisme die hij zo goed heeft leren herkennen, want de strijd zal steeds moeilijker worden. Joop Zwart zegt: `Ik ben communist geworden in de tijd dat het perspectief was dat je vandaag of morgen zou worden opgehangen. Die lui die tegenwoordig communist zijn, hebben dat gedaan in de verwachting dat zij later minister van Onderwijs worden.’

Vrij Nederland, 6 augustus 1977