Theodor Holman, die soms met een Gerard Reve-programma door het land reist en zich daarbij op een orgeltje begeleidt, vertelde me dat leerlingen van middelbare scholen nauwelijks nog weten wie Gerard (van het) Reve was.
Een andere Reve-bewonderaar, die een boek met politieke uitspraken van zijn held wilde samenstellen, kreeg te horen dat de erven geen interesse tonen voor de nalatenschap, met als gevolg dat het aantal nog in druk zijnde Reve-titels zienderogen slinkt. Dat stemt melancholiek. Het adagium “wie schrijft blijft”, begint steeds minder vanzelfsprekend te worden. De verkoop van Willem Frederik Hermans’ Volledige Werken loopt ook niet denderend. De Bezige Bij heeft een contract getekend om ze allemaal uit te geven, maar stel nu eens dat de uitgever nog meer in moeilijkheden komt en zo’n duur, prestigieus project als een molensteen gaat beschouwen?
De derde van De Grote Dode Drie spande zich de afgelopen week heel wat meer in om zichzelf levend te houden. Praktisch tegelijk met de Theo van Gogh-activiteiten vond in Amsterdam het Harry Mulisch Festival plaats. Wie het een beetje handig deed, kon alle festiviteiten in elkaar schuiven. Met het juiste schema op zak, viel je van de ene dodenherdenking in de andere. Tussen de Stadsschouwburg, de Balie en het Harry Mulisch Huis heerste dan ook een vrolijke, soms uitgelaten stemming, en dat is niet zo gek als je bedenkt dat Mulisch in De versierde mens een van zijn personages laat zeggen: “De doden, die zijn niet goed bij hun hoofd”.
Zo is het maar net. Ook heeft Mulisch geschreven dat het uitwissen van herinneringen “misschien wel het walgelijkste is van de dood”. En dat waren wij nu tijdens het Mulisch Festival met z’n allen aan het tegengaan. Zo kreeg ik een uitnodiging om mijzelf te laten fotografen in de werkkamer van Mulisch. De lijkt ijdel, maar toen ik dacht aan de uitspraak van Mulisch dat “bescheidenheid in wezen niets anders is dan vorm van arrogantie” besloot ik erop in te gaan. Het lukte me echter niet om ergens een tekkel en een pijp te lenen, zodat ik het plan uiteindelijk toch moest laten varen.
Wel vond ik jammer dat ik niet aanwezig kon zijn bij het optreden van Dap Hartmann, de lijvige astronoom die als personage voorkomt in De ontdekking van de hemel. Maar Dap bestaat ook echt en hij nodigde bezoekers uit om in Harry’s werkkamer op de grond te gaan liggen om vanuit die positie naar de sterren te kijken. Zoals u vermoedelijk weet, is er een planetoïde genoemd naar Mulisch. Aanvankelijk had dit hemellichaam, dat op afstand van 350 miljoen kilometer tussen Mars en Jupiter in een baan om de zon draait, alleen een nummer: 10251. Nederlandse astronomen hebben de planetoïde uit de anonimiteit gehaald, maar helaas heeft haar dat niet voor het blote oog zichtbaar gemaakt. Een rare planetoïde is zij wel zeker, want, zoals Dap Hartmann vlak voor Mulisch’ dood zei: “Als Harry op zijn eigen planeet zou wonen, was hij nu geen 79 maar 22 jaar oud”.
Iets om over na te denken.
Zelf trad ik op met Arnon Grunberg, de schrijver die – met respect voor 149 anderen – zich toch het meest de opvolger van De Grote Drie mag noemen. We waren het erover eens dat De Zaak 40/61, de reportage over het Eichmann-proces misschien wel het beste boek is van Mulisch, ongeveer zoals Trouw misschien wel de beste krant is van Nederland. Het gesprek was zo geanimeerd dat ik een wijsheid van Mulisch, waarvan ik mij had voorgenomen haar te debiteren, weer vergat. Vandaar dat ik haar alsnog vermeld: “Zo lang wij de Tweede Wereldoorlog herdenken, betekent dat , dat de derde niet geweest is”.
Nog niet, zou een pessimistischer geest misschien hebben beweerd. Na afloop liepen wij druk converserend naar buiten, waarbij het mij opviel dat er viel jonge vrouwen aanwezig waren. Dat heeft Mulisch toch maar mooi voor elkaar, of kwam het door Grunberg? Als ik het goed heb, toert de theatervoorstelling van De ontdekking van de hemel door het land, kunt u in de erkende boekhandel een gedichtenbundel kopen van Frida Mulisch, en bent u voor 25 euro donateur van het Mulischhuis – “een parel vol erfgoed”, zo op een steenworp afstand van het Americain, waar de telefoon voor mijnheer Mulisch altijd ging
Harry Mulisch zei het al bij zijn leven: “Dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden”.
de Volkskrant, 5 november 2014