De geschiedenis van het woord “geitenneuker”

Verhalen

Op 2 november 2004, de dag waarop een fundamentalistische moslim Theo van Gogh vermoordde, werd “geitenneuker” in één klap het meest beruchte scheldwoord uit de Nederlandse taal. Daarvoor viel “geitenneuker” in de categorie van het soort scheldwoorden dat weinig mensen pijn doet, zoals schijtlijster, klootzak, motherfucker of het aan geitenneuker verwante kamelenbeffer.

Geitenneuker 1

Het schijnt dat geitenneuker rond 1900 door Nederlandse soldaten in Nederlands-Indië werd gebruikt om er de Indiërs uit de Britse kolonie mee aan te duiden. In het boek Nette en Onnette woorden, dat in 1962 bij de katholieke uitgeverij Paul Brand werd uitgegeven, geeft prof. dr. J.A. Huisman een lange opsomming van onnette woorden, die aldus eindigt:

“hij is impotent: ouwe lul; hij is een homoseksueel: flikker; of wordt geacht aan bestialiteit te doen: schapenneuker; om van nog buitennissiger vrijetijdsbesteding maar niet te spreken”.

Volgens Ewoud Sanders, die in zijn taalrubriek in NRC/Handelsblad de bijdrage van Huisman onder stof vandaan plukte, moet schapenneuker als de voorloper van geitenneuker worden beschouwd.

Na 1962 heeft geitenneuker lang een onopgemerkt bestaan geleid, maar in de jaren tachtig kwam het boven drijven. Op zijn weblog schrijft Marc de Coster dat geitenneuker toen onder jongeren veel voorkwam. Er werd “een excentriek persoon” mee aangeduid, “een rare snuiter, iemand aan wiens gedrag geen touw was vast te knopen”.

Geitenneuker raakt pas in meer elitaire kringen en vogue als Gerard Reve zich ermee gaat bemoeien.

De eerste keer doet hij dat in 1978, in een brief aan Rob Nieuwenhuys. “Ik vraag mij af”, schrijft Reve, “waar het hier heen gaat, als de nieuwe godsdienst, die geen andere godsdienst naast zich duldt (het marxisme), met zijn volstrekt absurde heilsverwachting, vat op de jongeren krijgt, die zullen geloven dat iedereen rijk en gelukkig wordt, als je eerst maar alle mensen die een piano in huis hebben of wel eens een brief uit het buitenland ontvangen, afslacht. (Zoals in Cambodja)”.

En hij vervolgt: “Er is hier geen traditie van fanatisme en destruksie, zoals in die (Arabische) geiteneukerslanden, maar een kleine groep militanten zoude de rest gemakkelijk kunnen terroriseren. Maar ik dwaal af. Ik deed er beter aan, voor mijn eigen geestelijke volksgezondheid, als ik over dit soort dingen eens eindelijk ophield te piekeren”.

Daar zijn de geitenneukers voor het eerst de Nederlandse literatuur binnengeschreden. Het zou tien jaar duren voordat Reve erop terugkwam. In zijn in 1988 verschenen Bezorgde Ouders wordt gerept van “zijn blonde, blanke jongenslijf” dat aan “een bruin geitenneukertje” moet worden gegeven.

Een jaar later valt het woord opnieuw in Moedig Voorwaarts. Dat is een verzameling brieven, geschreven aan zijn uitgever Bert de Groot, die de scepter zwaait bij L.J. Veen. Het is de tijd van de fatwah tegen Salmon Rushdie vanwege diens, door ayatollah Khomeiny verafschuwde, boek The Satanic Verses. De Nederlandse vertaling wordt door L.J. Veen uitgegeven.

In zijn bekende stijl schrijft Reve: “Ik hoorde van Dick (Gubbels) dat het boek van Rushdie enorm goed loopt. Ik vind dat succes zeker verdiend. Krijgen jullie nu ook wat extra tentième, als gevarentoeslag? Maar je ziet weder dat geweld en ‘eensgezinde, schouder aan schouder’ nooit uit een echte oorzaak voortkomen, maar uit verveling, of omdat het gezag zo lauw is. Ik denk dat Battus nog een laatste oproep zal doen, om die geitenneukers opnieuw de straat op te krijgen. Maar wat hebben wij, arbeidzame, vroom en sober levende christenen misdaan, dat zo maar een of ander inferieur ras over ons heen meent te mogen lopen?”.

De opmerking over het inferieure ras zou je kunnen opvatten als een vorm van racisme waaraan Theo van Gogh in de verste verte niet is gekomen, maar zoiets werd toen nog geestig gevonden. Niet zonder betekenis is ook dat in de brief  wordt gesproken over Battus, wat een pseudoniem is van Hugo Brandt Corstius. In diezelfde tijd vochten Theo van Gogh en Brandt Corstius in verschillende kranten en weekbladen een bittere vete uit die voornamelijk bestond uit een uitwisseling van scheldwoorden.

In NRC/Handelsblad heeft Arnold Heumakers getracht aan te tonen dat er in het polemiseren “een literaire genealogie” leidt van W.F. Hermans naar Theo van Gogh. Dat lijkt mij in verschillende opzichten onjuist. Hermans was een begenadigd polemicus die er vooral op uit was anderen op fouten te betrappen om daar vervolgens een heel nummer van te maken, maar echte scheldpartijen kom je bij hem nauwelijks tegen. Hermans heeft Aad Nuis een keer voor “oetlul” uitgemaakt, maar dat was het dan wel.

Daarbij komt dat Van Gogh het werk van Hermans niet bijster goed kende. De boeken van Gerard Reve en vooral die van Heere Heeresma kende hij daarentegen zo’n beetje uit zijn hoofd.

Dat vooral Reve hier het pad voor Theo van Gogh moet hebben geëffend, blijkt ook uit Revelaties, Gerard Reve over zijn Werk & Leven door Tom Rooduijn. In dit boek dat in 2002 uitkwam, valt op pagina 101 te lezen: “Reve bracht het gesprek op de islam, die hij kenmerkte als ‘een heel griezelige uitvinding’. Schopenhauer zag van elke religie bepaalde tekortkomingen, maar toch ook de kwailteiten,’ verklaarde Reve. ‘Hij betreurde het dat er in het joodse geloof geen verlosser was. Hij waardeerde het christendom om de eisen van vergiffenis en medemenselijkheid. Maar over de koran zei Schopenhauer: ik heb alle vertalingen gelezen waarop ik kon vertrouwen, maar in dat hele boek niets van enige waarde gevonden. Hij zag toen al het zinloze van die hele zaak in. Ook het fatalisme, dat alles geschiedt door Gods wil. Als er geen menselijke verantwoordelijkheid meer is, mag je gewoon maar een heel volk afslachten. Dan kan je vrouwen en kinderen in stukken hakken, zoals in Algerije gebeurt. ‘t Is helemaal geen religie. ‘t Is eigenlijk voornamelijk massamoord. En ‘t kent ook geen kunst. Geen beeldende kunst, niets. En dan te bedenken dat die waanzin pas 500, 600 jaar na Christus opeens begonnen is”.

Duidelijke taal die, uitgesproken door Geert Wilders, een internationale boycot zou opleveren en een strafvervolging in eigen land.

In wel heel korte tijd zijn de tijden veranderd.

Voor zo ver ik kan nagaan, is het op 10 augustus 1992 de eerste keer dat het woord geitenneuker in een Nederlandse krant opduikt. De eer valt te beurt aan NRC/Handelsblad en het gebeurde in de taalcolumn van Jan Kuitenbrouwer. In zijn column wordt de sportredactie van de Volkskrant – “de PvdA onder de dagbladen”, aldus Kuitenbrouwer – bespot vanwege haar denigrerende opmerkingen over sporters uit vreemde culturen.

Zo had de Volkskrant uit de Derde wereld afkomstige leden van de olympische boksjury gekwalificeerd als “kamelendrijvers”. Volgens Kuitenbrouwer “zie je de verantwoordelijke bureauredacteur voor je” en was die kwalificatie via het volgende dialoogje tot stand gekomen:

‘Hoho Kees, geitenneukers, gaat dat niet wat ver?’

 ‘Dat zijn het toch?’

  ‘Jawel, maar dit is de Volkskrant, Kees!’

  ‘Oke, maak daar kamelendrijvers van’.

 Kortom, Kuitenbrouwer gebruikt het woord niet zelf, maar legt het in de mond van anderen. Volgens Kuitenbrouwer is het “de frustratie van provincialen”, die dit soort woordgebruik veroorzaakt: “Thuis wanen zij zich iets, maar ver van huis, in de echte wereld, moeten zij dansen naar het pijpen van mensen die mogelijk primitiever maar niettemin veel sterker zijn dan zij”. Kuitenbrouwer veronderstelde dat “die verklaring zelfs geldt voor de hondsheid der sociaal-democraten”.

Die konden ze bij de Volkskrant in hun zaak steken. Niet lang na dit stukje werd de column van Kuitenbrouwer door NRC/Handelsblad beëindigd. Hij ging toen inderdaad naar de Volkskrant, waar hij weer een paar jaar later nogmaals de hondsheid der sociaal-democraten ontdekte. Hij ging toen naar Trouw.  Opgemerkt zij nog dat het zeer waarschijnlijk is dat Theo van Gogh de column van Jan Kuitenbrouwer heeft gelezen. Ze zijn in hun jeugd bevriend geweest, maar zoals het ging met veel vriendschappen van Theo, kwam daar na enkele jaren een einde aan.

Voor zover ik kan nagaan, gebruikte Van Gogh het g-woord voor het eerst op 8 december 1995, in een HP/De Tijd-column die de titel draagt: “Leve de islam!”.

Het was meteen raak.

In dat stuk vertelt Van Gogh dat hij werd aangesproken door Adriaan van Dis, de voorzitter van het Rushdie-Comité. Op de hem bekende indiscrete wijze had Van Gogh na het verjaardagsfeestje van Connie Palmen uit de school geklapt door Van Dis iets in de mond te leggen over de literator Michaël Zeeman, een van de aartsvijanden van Van Gogh.

Van Dis: “Zeeman is een bijzonder erudiete, interessante psychopaat. Al moet ik zeggen dat die paar zinnen die mij werden voorgelezen uit De verduistering, mij niet meevielen”.

Enigszins verontrust door het gedebiteerde, stuurde Van Dis een ingezonden brief naar het weekblad, waarin hij schreef het in alle opwinding – “de discussie was niet ongrappig” – juist voor de heer Zeeman te hebben opgenomen. Vervolgens vroeg Van Dis zich af: “Zou ik in het vuur gezegd hebben dat Zeeman een psychopaat is? Ik hoop van niet, want ik vind het niet. Als een ander het gezegd heeft, heb ik dat beslist gecorrigeerd met de woorden dat Zeeman in ieder geval een uiterst boeiend en begaafd psychopaat is. Zo gaat dat op feestjes”.

Bij een nieuwe ontmoeting zou Van Gogh van Van Dis toegevoegd hebben gekregen: “Hondsvot! In plaats van die misselijke stukjes te schrijven, zou je je niet ‘ns bezig gaan houden met iets serieus? Bijvoorbeeld hoe wij dienen om te gaan met de fundamentalisten van de islam? Moeten wij de dialoog blijven voeren, of vind jij dat we kunnen volstaan met dat platvloerse cynisme van jou?”.

Die uitdaging was niet aan dovemansoren gericht.

Om te beginnen vatte Van Gogh de vraagstelling van Van Dis aldus samen: “In hoeverre moet je blijven praten met gelovigen bij wie jij als eerste in aanmerking komt om voor hun gedroomde vuurpeloton de zegeningen van Allah te ondergaan?”.

Om vervolgens te vertellen hij vanwege eerdere stukken over de islam bij het naar school brengen van zijn zoon Lieuwe werd opgewacht door twee Marokkaanse moeders, “één gesluierd en de andere niet”.

Van Gogh: “De dames wierpen mij vol walging HP/De Tijd naar het hoofd – een bemoedigend gebaar wat mij betreft – en lazen in gebroken Nederlands een rijmpje voor. Ik mocht vernemen dat kinderen van welke huidskleur ook hetzelfde rode bloed in de aderen voelen stromen en voorts dat ik – hiep, hiep, hoera! – op Hitler leek”.

Curieus, Theo van Gogh, die voor Adolf Hitler wordt uitgescholden.

Na dit punt te hebben gemaakt, komt dan toch Van Gogh terzake: “Waarom zou je ‘in dialoog gaan met mensen die het Vrije Westen in hun diepste wezen verachten? Wat heeft Van Dis te schaften met gelovigen die flikkers ‘onrein’ vinden, net, als ongestelde vrouwen, ongelovigen of alle anderen die niet aan de normen voldeden van die geitenneuker uit Mekka?”.

Om tenslotte zijn column te beëindigen me: “Maar wie ‘in dialoog’ wil met zijn potentiële moordenaars, mijn zegen heb je. Want zalig zijn de onnozelen van geest”.

Dat laatste was een van de standaardopmerkingen van Van Gogh.

Het was overigens de tijd dat Van Gogh furore begon te maken met zijn interviews, waarin hij zich vooral van zijn vriendelijke kant toonde. Met zijn bretels, zijn tekort T-shirt en zijn gerafelde spijkerbroek bleef hij ondanks zijn stijgende televisieroem helemaal zichzelf, zodat Joseph Heller tijdens een interview kon opmerken: “Het grappige is dat jij eruit ziet zoals een schrijver eruit hoort te zien en dat ik eruit zie zoals een tv-gastheer eruit hoort te zien”.

Ook bij Talkradio deed Van Gogh van zich spreken. Hij stelde voor om Willem Alexander “vol lood te pompen”, in het geval de kroonprins weer op jacht mocht gaan.

In januari 1996 werd door F.Grubben aangifte gedaan wegens belediging van het islamitisch volksdeel. Het Openbaar Ministerie seponeerde de klacht in eerste instantie, maar de zaak zou zich toch nog vijf jaar voortslepen, tot in 2001 uitspraak werd gedaan.

Ook de Raad voor de Journalistiek boog zich nog over de zaak, maar die was snel klaar: “De Raad overweegt echter tevens dat de gewraakte teksten zijn gepubliceerd in de vorm van een in dit geval kennelijk als satire opgezette column, waarin onder meer overdrijving als stijlmiddel wordt gehanteerd. In die situatie kunnen journalisten zich verdergaande uitlatingen permitteren dan onder normale omstandigheden, mits voor de lezers kenbaar en duidelijk is dat de teksten in de vorm van een column zijn geschreven en in die sfeer moeten worden gelezen”.

Klacht afgewezen.

 

Geitenneuker 2

Dat de geitenneuker zich voorzichtig begon te nestelen in andere segmenten van de samenleving bewijst een column van Hugo Camps uit 1996. In NRC/Handelsblad bezong Hugo Camps in 1996 de glorie van de Giro d’Italia door op te merken: “Voor de door Van Gaal zo geteisterde eer van het Ajax-journaille is er maar een balsemende oase: de Giro. Daar is niemand onderknuppel, koddebeier of geitenneuker. Daar is iedereen dottore”.

Langzaam werd de geitenneuker klaar gestoomd om de sprong hogerop te maken. Toen het in 1996 ook opdook op de kunstpagina’s, was het duidelijk dat woord gestegen was in de hiërarchie der dingen. Het geitenneuken blijkt ineens een belangrijke rol te spelen in de voorstelling Elektra & Orestes van de toneelgroep Fact.

Zo meldt Maartje Somers, recensent van Het Parool, over wat regisseur Erik-Ward Geerlings “vrij naar Euripdes” ten tonele heeft gebracht: “Hij schotelt ons een gewild ruige versie van twee tragedies voor, verluchtigd met Plato, platheid en veel parodie. Onder het rozevingerige licht van een straatlantaarn zien we Elektra (Hilt de Vos), door haar moeder Klytaimnestra uitgehuwelijkt aan een boer omdat zij de moord op haar vader niet verdroeg, als stadsnomade in een caravan. Haar echtgenoot (Sam Bogaerts) is – letterlijk – een geitenneuker die niet eens de namen van zijn schoonfamilie kan onthouden”.

De voorstelling destijds heb ik helaas niet gezien. Als ik toen geweten had dat geitenneukers een hoofdrol zouden opeisen in de vaderlandse geschiedenis, dan was ik zeker gegaan. Maar door toevoeging van het woordje “letterlijk” heb ik wel een zeker vermoeden over wat daar op het toneel was gebeurd. Per slot kennen wij in het Nederlands het woord “emmeren”, dat weliswaar zoiets is gaan betekenen als zeuren of neuzelen, maar dat zijn oorsprong vindt in de emmer die de boer of de huzaar achter zijn geit of paard zette ten einde zich te bevredigen.

Mijn vermoeden werd ten dele bevestigd, toen ik in alweer NRC/Handelsblad een interview vond met de regisseur, dat hem een paar maanden later was afgenomen.

Daarin wordt aldus nog even aan de bewuste voorstelling gerefereerd: “Inderdaad ging Geerlings toen, in januari 1996, niet al te fijnzinnig met de tragedies van Euripides om. In zijn bewerking moest het koningskind Elektra een caravan delen met een vieze oude geitenneuker, en dat laatste kregen we letterlijk te zien, ook al was de geit van pluche en het mannelijk lid van plastic. Schokkend vond ik de scène waarin Elektra haar vaders moordenaar castreerde. Toch was Elektra & Orestes meer dan de som van een reeks vulgariteiten: de voorstelling zette je serieus aan het denken en barstte van de ideeën”.

Een geit van pluche en mannelijk lid van plastic. Ik weet niet zeker of Theo van Gogh zulke instant-attributen had kunnen waarderen, hij was zelf meer iemand van the real thing.

Intussen begon het woord geitenneuker toch enigszins ingeburgerd te raken. Vooral op het toneel vierde het hoogtij.

In 1999 bracht Het Nationale Toneel de voorstelling Blasted van Sarah Kane, met in de hoofdrollen Jack Wouterse, Ariane Schluter en Francis Broekhuysen. De regie was in handen van Johan Johan Doesburg, die met Theo van Gogh bevriend was sinds 1987, toen de Nederlandse opvoering van Fassbinders stuk Het vuil, de stad en de dood werd verhinderd. Het was het regiedebuut van Doesberg en uiteraard toonde Van Gogh zich in het pandemonium van protesten onmiddellijk solidair met de jonge regisseur.

Jack Wouterse en Ariane Sluyter zouden ook Van Goghs lievelingsacteurs worden. Van Gogh heeft ongetwijfeld die voorstelling van Het Nationale Toneel gezien. In al weer NRC/Handelsblad zou Noor Hellman over het stuk schrijven: “Ian is een cynicus. Op buitengewoon indringende wijze toont Jack Wouterse deze man die de wereld als zijn vijand beschouwt. Hij is vol haat en agressie, vooral de gekleurde medemens (‘bosaap’ en ‘geitenneuker’ zijn woorden die hij voor hem paraat heeft) moet het ontgelden. Zijn gedrag wordt gekenmerkt door angst, niet alleen voor vreemdelingen maar ook voor de dood. Niettemin rookt en zuipt hij tot hij er rochelend en steunend bij neervalt”.

Dat was helemaal aan Theo van Gogh besteed.

Kennelijk was het woord al zo gewoon geworden dat het in datzelfde jaar in de mond werd genomen door een moslim, nota bene door Frank William, directeur van de Nederlandse Moslim Omroep. Ook toen was er al bonje bij NMO. Zeventien medewerkers zaten “ziek” thuis en hadden van daaruit een advocaat in de hand genomen, die bezig was een juridische procedure tegen de directeur voor te bereiden.

Ik citeer het protestants christelijke dagblad Trouw, dat bij Frank William op bezoek ging: “Maar William, die inmiddels door twee advocaten terzijde wordt gestaan, is niet onder de indruk van de klachten: ‘Ze zeggen dat ik aan die tietjes heb gezeten. Maar dat is een leugen. Bovendien: ze zijn pas gaan klagen toen hun functioneren ter discussie kwam. Zij moeten dus hun bek houden’. Niet met al zijn werknemers heeft William, van Surinaamse origine, evenveel op: ‘Er zitten echte geitenneukers bij’.

Verder noteerde Trouw de volgende observaties: “Ik weet het, ik ben grof in de bek,’ zegt de directeur van de moslimomroep, die binnenskamers de Koran zelfs ‘een kut-boek’ zou hebben genoemd. ‘Maar aan intimidatie heb ik mij nooit schuldig gemaakt.’ Daags na het interview met Trouw levert hij op de redactie een ‘geheim’ document af. De auteur mag niet in de krant worden genoemd. William schrijft er dus een PS’je bij: ‘Als jij dat toch doet, ruk ik jouw ballen uit jouw lijf.’ Ook voor een Trouw-medewerker, die eerder berichtte over de wantoestanden bij de NMO, heeft hij een boodschap. Woedend herhaalt hij: ‘Ik sla zijn tanden uit zijn bek. Alles. Al kost het me mijn baan’.”

Op zichzelf lijkt het vreemd dat een directeur van een moslimorganisatie zijn eigen geloofsgenoten kwalificeert als geitenneukers, maar er zijn wel meer vindplaatsen waaruit blijkt dat moslims onderling er niet terug schrikken dit scheldwoord te gebruiken. Binnen de eigen kring is het specifiek van toepassing op moslims die niet willen integreren en zich vastklampen aan de gewoonten uit hun eigen landsstreek.

Het zal geen verbazing wekken dat Frank William en Theo van Gogh het goed met elkaar konden vinden. Het moet niet helemaal worden uitgesloten dat Van Gogh door Williams grofgebektheid heeft gedacht dat het woord “geitenneuker” ook in moslimkringen salonfähig was geworden.

Frank William, in wezen de moslimliberaal zoals de overheid die graag wil zien, gaf Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali zendtijd om hun opvattingen voor een moslimpubliek toe te lichten. Weliswaar zei William na het vertoning van Submission in 2004 dat “deze provocatie slecht was voor de discussie”, maar toen Van Gogh daadwerkelijk werd vermoord, sprak William van “mijn vriend”, hetgeen ook de directeur van de NMO op doodsbedreigingen kwam te staan.

Later werd bekend dat William nog geen twee weken voor de moord met Van Gogh de afspraak had gemaakt om een dramaserie over jonge moslims te maken. Het verhaal zou aanvankelijk gaan over een autistisch Marokkaans jongetje en hoe hij naar de wereld kijkt.

“Maar dat bleek wel erg naïef en poëtisch”, zei de dramaturg Rutger Achterberg later.

Op 11 november 1999 werd Van Gogh eraan herinnerd dat er nog een aanklacht tegen hem liep. Hij moest naar bureau Warmoesstraat, waar hij werd verhoord.

In zijn verslag van de bijeenkomst weet Van Gogh in twee korte alinea’s weer een maximum aantal mensen te beledigen: “De inspecteurs waren aardige mannen die me koffie gaven en vertelden dat ‘t hier ‘een vooronderzoek’ betrof naar mogelijk strafbare uitingen. Het initiatief om een juridische vervolging op gang te brengen, kwam deze keer niet van het Openbaar Ministerie maar ‘vanuit het Hof’.

Wie dan?

Dat mocht ik niet weten.

Een klager namens het volk was meneer F. Grubben, van wie ik het adres niet mocht hebben.

Waarom niet?

Omdat ik eens over zou kunnen gaan tot publicitaire begeleiding die klager niet als amusant zou ervaren.

Want dat is de schoonheid van de zich noemende Nederlandse rechtstaat; ik ben dik, heb blauwe ogen en blond haar, kom uit Wassenaar en kan me niet beroepen op het reetkeverschap; voorts ben ik geen racistische beroepsneger, zoals Stefan Sanders, en kan men mij niet van rechtswege ontslaan zoals Jules Croiset, die weliswaar anoniem ouders belde met de mededeling dat ‘ie hun kindertjes zou gaan vergassen, maar Goddank beschikte over een moeder die lid was van de NSB, zodat er een hoop gekwebbeld kon worden over meneer’s “identiteits-problematiek”.

In het proces-verbaal dat werd uitgemaakt, herkennen wij duidelijk de stijl van Van Gogh: “Ik ben bereid een verklaring af te leggen. Ik ben wel eens eerder met de politie in aanraking geweest. Dat was voor een zaak waarvan Sonja Barend aangifte heeft gedaan naar aanleiding van vermeend antisemitisme mijnerzijds. Vrijspraak is pas na negen en een half jaar gevolgd. Mijn vermeend antisemitisme is uitgebreid op de voorpagina’s geweest. Rectificatie heeft natuurlijk zoals gebruikelijk op pagina 7 links onderaan

plaatsgevonden. Ik heb die hele affaire als een soort georganiseerde terreur van overheidswege ervaren. Officier van justitie Mijnssen wilde over mijn rug carrière maken. Maar de Grote Scenarioschrijver hierboven is rechtvaardig. Onlangs overleed de heer Mijnssen tot mijn grote vreugde en kon ik een column aan hem wijden onder de titel: “Laat duizend champagnekurken knallen!”

En dan gaat het aldus verder: “Ik vraag mij af waarom katholieken in dit land vrijuit, en terecht, beledigd mogen worden, en Islamieten niet? Persoonlijk ben ik predikant van de nihilistisch gemeente en beschouw ieder geloof als een aberratie”.

Zijn afkeer van de islam werd zo verwoord: “Er is niets dan kwaads uit geloof voortgekomen, of het nu Christendom is of Islam. Ik beschouw de Islam, althans de fundamentalistische variant daarvan als het grootste gevaar, dat ons hier in het vrij westen bedreigd. De middeleeuws aandoende haat tegen gelijkberechtiging van vrouwen, vrijheid van meningsuiting, of tolerantie van andersdenkenden, hoort tot het treurigste bezinksel dat uit de riolen van de menselijk geest is voortgekomen”.

En over zijn verwijt dat hij een volksgroep beledigt, staat geschreven: “Een echte belediging was trouwens “varkensneuker” geweest. Nu beperk ik mij tot de feiten. Uw vraag of ik dan alle Marokkanen moet beledigen, moet ik ontkennende beantwoorden. Ik val de fundamentalisten aan; niet mijn Marokkaanse buurvrouw”.

Waarna zonder overgang zijn pijlen op de Koran richtte:

“De Koran is in mijn ogen een verachtelijk geschrift, dat voornamelijk uit strafbepalingen bestaat voor alles wat afwijkt van de onverdraagzame Allah-norm; flikkers, overspelige vrouwen en Joden.

De Koran is geschreven door vermoedelijk geitenneukers aan wier innerlijke beschaving ik mij niet wens te spiegelen. De Marokkaanse minderheid in ons land is zoals bekend een van de minst aangepaste groepen als het gaat om integratie. Een aardig voorbeeld zijn de perikelen op het August Allebé Plein. Een ander voorbeeld: bij mij op de hoek werd de fietsenmaker neergestoken door een Marokkaan, die vond dat de reparatie te lang duurde. Jij zegt mij, dat ik het gedrag van een eenling projecteer op de groep. Veertig procent van de jeugdcriminaliteit is Marokkaans. Dat heb ik niet bedacht dat zijn cijfers van de overheid. Het is dus heel relevant om de identiteit van een moordenaar bekend te maken, zoals ik in dit geval gedaan heb op de radio”.

Om na een herhaling te eindigen met: “In mijn columns bedien ik mij, zoals wel vaker in columns gebeurt, van hyperbolen, dat wil zeggen ik gebruik het stijlmiddel van de literaire overdrijving. Niettemin was mijn omschrijving van de profeet als geitenneuker uit Mekka recht uit mijn hart. Zo heb ik ook Jezus omschreven als “die rotte vis van “Nazareth”. Dat proces loopt nu bij het Europese Hof. Het stemt dankbaar, dat ik U lieden van de straat mag houden.

Gaarne ontving ik het adres van degene die een klacht tegen mij heeft ingediend. Ik wil ook graag weten wie de personen zijn die in de artikel 12 procedure hebben besloten dat toch tot vervolging moet worden overgegaan. Ik wil dat omdat ik vind dat de oorlog der ideeën in het openbaar moet worden uitgevochten, niet met het zwaard, maar met de pen. Ik veracht de anonieme aangeefcultuur en de gedachtepolitie die de anti-discriminatie-meldpunten bevolken op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. Ik verheug mij nu al op de publicitaire begeleiding, die de anonieme klagers tegen mij zullen gaan ondervinden.

Nadat ik mijn verklaring heb doorgelezen, verklaar ik daarbij te volharden en onderteken ik deze: Theo van Gogh”.

Het proces-verbaal is mede-ondertekend door de rechercheurs H. Groenwald en W.T.A.Jongbloed.

Op 28 maart 2001 werd Theo van Gogh door het Gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van de aanklacht wegens belediging.

Uit het vonnis bleek dat het weer de heer F. Grubben was, die de klacht had ingediend namens het Anti-Diskriminatie Buro te Scheidam.

Het hof kwam tot dit oordeel: “Beoordeeld dient te worden of Van Gogh, door zich op deze wijze uit te laten, zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een groep mensen wegens hun ras of hun godsdienst. De door Van Gogh gedane uitlatingen zijn grof, maar zij dienen te worden gelezen in het licht van de toen gevoerde polemiek zoals daarvan uit de overige inhoud van het tijdschriftartikel blijkt. Dit brengt in het onderhavige geval mee, dat hier de grenzen van de journalistieke vrijheid en/of de grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet zijn overschreden”.

Hetgeen resulteerde in de onderstaande beslissing: “Het hof wijst het beklag af”.

 

Geitenneuker 3

Vanaf het moment dat Van Gogh was vrijgesproken, kon de geitenneuker weer vrijelijk zijn gang gaan. Dat bleek al snel, toen in Rotterdam de voorstelling Aïsja en de vrouwen van Medina, gebracht door het Onafhankelijk Toneel, van de bühne werd gehaald na protesten van moslimzijde. Dat was vooral erg zuur voor regisseur Gert Timmers, die ook in dit stuk weer had gewerkt met Marokkaanse acteurs. Die hadden hem weliswaar laten weten mogelijk choquerend zou kunnen zijn, maar hadden het belangrijk gevonden om de voorstelling toch te brengen. Helaas bleek Aisja, de negenjarige vrouw van de profeet, voor veel moslims een onmogelijk onderwerp voor een toneelstuk. Timmers werd bedreigd en hield ermee op.

Het was lang geleden dat in Nederland de opvoering van een toneelstuk moest worden afgelast om religieuze redenen. De christelijke Nederlanders hadden inmiddels eelt op hun ziel gekregen van al die talloze kunstuitingen waarin hun geloof werd bespot of anderszins negatief werd uitgebeeld. Maar dat gold niet voor de aanzwellende groep allochtonen die de islam aanhing.

De reacties verliepen langs de klassieke lijnen. Rick van der Ploeg, de toenmalige staatssecretaris voor Cultuur, en Media keurde de afgelasting af, maar zijn partijgenote, het Amsterdamse raadslid Fatima Elatik sprak van “een moedige daad”. Elatik, politica van Marokkaanse afkomst, vond dat “de vrijheid van meningsuiting in Nederland te ver is doorgeschoten”. Elatik werd in de Volkskrant bijgevallen door Mohammed Benzakour, die schreef dat het onnodig was om over de afgelasting te treuren, aangezien de wereld nu werd behoed voor een artistieke mislukking. In een oproep tot discretie voegde hij daaraan toe: “Hoe veel geiler zijn deze Oosterse werken dan bijvoorbeeld het zelf-referentiele lul-kont-kut oeuvre van een Gerard Jan Reinders of Theo van Gogh? Hoe opwindender zijn de lonkende gazellenogen van het gesluierde gelaat, dan het naakte vertoon van haar slijmerige, onwelriekende liefdesgleuf?”.

Wie Gogh een beetje kende, zal het duidelijk zijn dat hij daar overheen moest.

En dat gebeurde ook. In zijn weerwoord in de Volkskrant schreef Van Gogh: “Ik zou niet voetstoots durven aannemen dat de doos van de juffrouwen Elatik dezer wereld ‘slijmerig’ en ‘onwelriekend’ is en het zelfvoldane gekwebbel van Benzakour pepert ons eens temeer in hoe onderworpen aan de lompste fantasieen onze moslimzusters onder het juk van de geitenneuker door moeten. Onze deernis gaat naar de dames uit”.

En even verder noteert hij: “Over mijn door Benzakour als ‘zelfreferentieel lul-kut-kont’ aangemerkte oeuvre vraag ik me af of meneer ooit de moeite nam ook maar een filmpje tot zich te nemen. Als iemand op verlegen-kuise wijze vorm heeft geprobeerd te geven aan de eeuwige loopgravenoorlog tussen mannen en vrouwen – waarbij mijn sympathie doorgaans bij het zwakke geslacht ligt – ben-ik-‘t-zei-de-gek. Naar mijn opvatting is alles wat je niet laat zien spannender dan expliciet getoond”.

Vele malen zou Van Gogh op de kwestie terugkomen, want hij onderhield zijn obsessies met verve. Maar het meest pregnant deed hij dat toch een paar maanden later in alweer NRC/Handelsblad. Onder de kop “Niemand vindt het meer de moeite waard om de typisch Nederlandse tolerantie te verdedigen”, schreef hij: “Ik maak me geen illusies over wat Elatik heeft beweerd en gun haar die roep om censuur van harte, want vrije meningsuiting geldt net zo goed voor een publieke slavin van de geitenneukers. Wat mij verwondert, is de lankmoedigheid van haar partijgenoten en de pers; is vrijheid van expressie inderdaad niet de moeite van het verdedigen waard?”.

In de ogen van Van Gogh kon Fatima Elatik geen goed meer doen. In 2002 plaatste hij vlak voor de deelraadverkiezingen op de voorpagina van Het Parool een kleine advertentie met de tekst: “Waarom zou een toneelstuk niet verboden mogen worden? Stem Fatima Elatik, PVDA”.

Intussen waren de geitenneukers definitief neergestreken in het politieke debat. Bijna elk blad had er aan meegedaan of deed eraan mee. Toen imam El-Moumni zijn gewraakte uitspraak deed over homo’s en bovendien bleek dat in fundamentalistische geschriften er voor werd gepleit om homo’s van torens te gooien, schreef Van Gogh in Vrij Nederland: “Juist de imams moeten zo vrijuit mogelijk kunnen spreken, want hoe kunnen wij ons moreel superieur wanen aan de geitenneukers als we hun het enige onthouden dat onze samenleving wezenlijk onderscheidt van de hunne? Laat onze imams de pygmeeën blijven die ze zijn, maak van hen geen martelaren”.

In diezelfde periode en in geheel in de folklore van die tijd ging overigens van de toneelgroep ZEP het stuk Hooligans, een vrije bewerking The Football Factory van John King. Alweer NRC/Handelsblad werd het stuk aldus samengevat: “Ze zijn tegen boeren, homo’s, juten, geitenneukers en kankerjoden; ze zijn tegen iedereen die ingaat op hun gescheld. Freddy, Marco, Vic en Rob doen niets liever dan provoceren en vechten, volgens de leidraad: hoe meer gevaar, hoe leuker”.

Waar de toneelspelers evenwel niet op hadden gerekend, was dat het publiek begon terug te jennen en te schelden. De acteur Rogier Philipoom voelde zich daardoor zo bedreigd dat hij uit de voorstelling stapte.

Er waren ook wel tegengeluiden. De eerste tegenstem die zich liet horen was van – ere wie ere toekomt – Sjoerd de Jong in alweer NRC/Handelsblad. “In Nederland”, schreef hij, “is het een gezelschapsspelletje gebleven voor zelfbenoemde helden van het vrije woord, waarbij ondanks alle rumoer zelden of nooit iets op het spel staat, behalve hun eigen recht om te schelden of te provoceren. Zie de uitspatting van de schandaalprofiteur die een islamitisch gemeenteraadslid te Amsterdam vrijdag nota bene in deze krant uitmaakte voor ‘publieke slavin van de geitenneukers’”.

De reactie van Theo van Gogh was typisch een moedwillige Theo van Gogh-reactie. Hij reageerde op iets dat hij graag had willen lezen, maar dat in de tekst van De Jong helemaal niet aan de orde was geweest. Reve schemert in de verte door in het antwoord. Als onbevangen lezer is het onvermijdelijk dat je er om moet lachen, maar wat er staat is hoogstens waar als een literaire waarheid.

Voor de rest is het allemaal verzonnen.

“De Jong”, schrijft Van Gogh, “verweet mij bovendien ‘verwarring’ omtrent die term ‘geitenneukers’, want volgens hem is die van toepassing op Turkse sluimernichten die de achterwaartse ontlading eerst oefenen op de geit, alvorens homo te worden en later voor de buitenwereld te trouwen. Maar nee, ik ontleende mijn wijsheid aan de overste Khomeiny, die in een brochure mannen aanraadt de ongestelde, dus ‘onreine’ vrouw met geen vinger aan te raken en hun nood te lenigen in het kameel of de geit. Ik bedoel maar, hoe wonderlijk veelzijdig is de moslimcultuur”.

Sommige blogs, meestal niet erg moslimgezind, geven nog wat extra informatie. Zo mag de man de geit slechts gebruiken wanneer het dier na afloop wordt gedood. Het mag ook niet worden opgegeten en de eigenaar van de geit – bijvoorbeeld de buurman – moet schadeloos worden gesteld.

De brochure waar Theo van Gogh naar verwijst, heb ik echter niet kunnen vinden. Dat zegt niet alles, want ik beheers geen Arabisch noch Perzisch, noch ben ik erg thuis in de seksuele cultuur van de islam.

Wat ik wel vond is een website van Dr. Homa Darabi’s Foundation, waarop Ayatollah Khomeini’s Religious Teachings on Marriage, Divorce and Relationships te vinden zijn. De belangrijkste vraag die hier wordt beantwoord, luidt: Haat God vrouwen? De site is verluchtigd met aanbevelingen en citaten van de ayatholla.

Soms kom je rare voorschriften tegen, zoals deze: “Een vrouw die nog niet de leeftijd van negen jaar heeft bereikt en een vrouw die in de menopauze verkeert, mag onmiddellijk hertrouwen zonder de honderd dagen te wachten die anders zijn vereist”. Of deze: “Een man mag niet naar het gezicht van een Joodse of christelijke vrouw kijken als dat gebeurt met plezier. Wanneer de man kijkt in de zekerheid dat hij niet in verleiding is, mag het wel”.

Maar voorschiften aangaande bestialiteit kom je ook op deze site niet tegen, maar in zijn boek Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten merkt de arabist prof. dr. Hans Jansen op dat “in de handboeken van de sharia kalm en zakelijk wordt besproken wat er moet gebeuren met het vlees en de melk van een geit of schaap die haar baasje tot partner heeft gediend”.

Toen ik hem in een nadere toelichting vroeg hoe hoe beledigend het woord geitenneuker is, antwoordde hij: “Vroeger had je geen sekswinkels. Je had geen opblaaspoppen en meer van dat soort dingen. Bestialiteit is een heel oud probleem. Daar hebben de kerkvaders al uitgebreid over geschreven. In de derde en vierde eeuw in Syrië is het uitvoerig aan de orde geweest. In de boeken over islamitisch gedrag wordt daar gewoon over gesproken”.

En over de mogelijke brochure van de ayatholla zegt Jansen: “Khomeiniy heeft ook zo’n handboek geschreven en uiteraard wordt het daar ook gewoon in behandeld. Wat moet je doen met een geit die je als opblaaspop hebt gebruikt. Er staan in die juridische boeken ook veel dingen die niet meer voorkomen. Bijvoorbeeld het antwoord op de vraag wat moet je doen wanneer je tegen je slavin zegt “als je mijn zoon baart ben je vrij”. Maar dan baart ze geen zoon, maar een tweeling van twee zonen. Zijn die dan allebei vrij? Dat is een oefening uit het islamitisch recht van heb ik jou daar”.

In zijn boek schrijft Jansen dat je het seksuele rol van de geit in de islamitische cultuur moet vergelijken met die de opblaaspop die je in het westen in elke sekshop kunt kopen.

Prof. dr. Jansen: “Of die geit nou zo veel achterlijker is…? Ja, wat is achterlijk? Heel weinig van het bruto nationaal product in dat soort landen gaat naar wetenschap. Ik moet het nog zien dat Iran in staat is een kerncentrale te bouwen. Een paar jaar geleden hadden ze onderzeeboten besteld. Die zijn uitgevaren en nooit meer door iemand teruggevonden. Het is Pakistan wel gelukt een atoombom te maken, maar dat is gebeurd met Nederlandse hulp. Maar nu zijn de westerse landen niet meer zo lief om daarbij te helpen”.

Overigens is het tussen Theo van Gogh en Sjoerd de Jong  het nooit meer goed gekomen. Van Gogh kon alleen al bij het horen van de naam De Jong rood aanlopen. Van de weeromstuit heeft De Jong, opgeklommen tot adjunct-hoofdredacteur bij NRC/Handelsblad, zich daarna ontwikkeld tot een representant van de vleugel die opriep om in het debat vooral de toon te matigen. Grote woorden werden daarbij niet geschuwd: “Wie de westerse cultuur wil verdedigen, matigt zijn toon. Niet uit angst, maar uit fatsoen”.

Enzovoort.

Die houding, tenminste dat vermoed ik, heeft de van oorsprong liberale NRC/Handelsblad veel lezers gekost. Per slot was het succes van die krant voor een belangrijk deel te danken aan de generatie van Willem Frederik Hermans, Karel van het Reve en Rudy Kousbroek, auteurs die in de supplementen van de krant hun scherpe, antireligieuze polemieken tot een liberale traditie hadden verheven.

 

Geitenneuker 4

Het is inmiddels januari 2003 en een aantal moslimorganisaties dringt er bij het Openbaar Ministerie om Ayaan Hirsi Ali te vervolgen. Tegen het dagblad Trouw had zij gezegd dat de profeet Mohammed “naar westerse maatstaven” moet worden beschouwd als een tiran met perverse pedofiele neigingen. Het OM beloofde eventuele aangiften te bestuderen, maar een rondgang onder juristen bracht naar voren dat de kans op vervolging “nihil” was.

Het OM had beloofd de aangiften die tegen het aanstaand kamerlid binnenkomen, te bestuderen. Maar hoe groot is de kans dat zo’n strafzaak succes heeft? Volgens artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht is opzettelijke belediging van een groep mensen vanwege hun geloof strafbaar, maar Ayaan had niet over een groep gesproken, maar over een persoon. Bovendien was die persoon al meer dan veertienhonderd jaar dood en derhalve niet meer in staat zelf van zijn gekwetstheid kennis te geven.

In diezelfde tijd werkte Van Gogh aan Najib en Julia, een dramaserie die gaat over de liefde tussen een Marokkaanse pizzakoerier en een Hollands hockeymeisje. De voorbereidingen verliepen moeizaam, maar dankzij de inspanningen van Justine Paauw van de AVRO die het hart van de regisseur stal door te verklaren dat zij “een strak kutje” had, mocht er tenslotte worden gedraaid. Van Gogh kon altijd helemaal uitgelaten vrolijk worden als keurige dames plotseling iets vreselijk ordinairs of obsceens zeiden. Hij at dan onmiddellijk uit hun hand.

Op zichzelf was het natuurlijk opmerkelijk dat uitgerekend Theo van Gogh een multiculturele serie ging maken. Het leek typisch zo’n project, waar een meer politiek correcte regisseur voor in aanmerking kwam. Maar omdat de wereld nu eenmaal niet éénduidig in elkaar zit, bleek al snel dat Van Gogh juist met de Marokkaanse acteurs uitstekend kon opschieten – en vice versa. Dat zou later bij de film Cool opnieuw blijken.

Zoals altijd bij Van Gogh werd het een zwarte komedie, niet omdat de filosofie er achter zat dat de multiculturele samenleving wel moet mislukken, maar omdat het met de liefde tussen twee mensen nooit iets kan worden.

Tegen Ad Fransen van HP/De Tijd zei hij: “ik had me voorgenomen dat het drama moest zijn en geen politiek pamflet. De serie is vooral een portret van een puberliefde. En net als in het oorspronkelijke Romeo & Julia verhaal van Shakespeare zijn de twee familieclans tegen de liefde van het jonge stel. Samen met scenarioschrijver Justus van Oel heb ik recht uit mijn hart een dramaserie willen maken waarin je een eerlijk beeld ziet van beide milieus”.

In het beeld van beide milieus was niet opwekkend: een geborneerd en benepen Hollands milieu aan de ene kant tegenover een milieu van Marokkaanse zeloten en drugscriminelen aan de andere kant.

In het interview werd Van Gogh ook de vraag gesteld of hij zijn website gebruikte om te kwetsen of te amuseren.

“Absoluut, ik doe het om de mensheid te amuseren en te kwetsen, graag in die volgorde.”

Klinkt weinig constructief.

“Hoezo? Ik ben toch niet op aarde om bevolkingsgroepen met elkaar te verbroederen? En als het om geloof en gelovigen gaat, kan er naar mijn smaak niet genoeg gekwetst worden. Want als ongelovige word ik de hele dag gekwetst met het absolute gelijk van Allah”.

Dat laatste was in zekere zin waar. Tegenwoordig is het bijna overal op het internet mogelijk, maar toen Karel Gabler De Gezonde Roker in 1977 zijn site ontwierp, was dit in feite de eerste Nederlandse website waar het publiek direct kon reageren op wat er werd gepubliceerd. Van Gogh was daarmee ook de eerste die mocht ervaren hoe bruut en ongeleid die reacties kunnen zijn, maar als kampioen van de vrijheid van meningsuiting stelde hij er een eer in alles te laten staan, hoe onterecht, gelogen of discriminerend de mails ook waren die hem werden opgestuurd. Dat een moderator het kaf van het koren zou scheiden, was voor hem ondenkbaar.

Daarom stonden er op zijn site ook bedreigingen aan zijn eigen adres, waarvan deze wel het meest beroemd is geworden:

 

Geachte heer Van Gogh,

Ik HOOP dat, binnenkort, een halve gare Geitenneuker uit West uw adres in de Pythagorasstraat zal bezoeken en met zijn mes het leven uit uw vadsige lijf zal laten lopen.

Ik HOOP dat u het niet bezwaarlijk vindt als ik uw adresgegevens laat circuleren binnen deze groep van derderangsburgers.

M.s.g. Bashir Bagdoun

 

Profetische woorden.

Van Gogh was in termen van angst niet helemaal ongevoelig voor dit bedreigingen, maar hij op bepaalde manier genoot hij er ook van. Op een bijna masochistische wijze schiep hij er een genoegen in om voortdurend gevoelens van woede tegen zichzelf te ontketenen. Hij is de enige die ik heb gekend, wiens verschijning in de deuropening al reacties fysieke agressie en van diepe afkeer kon oproepen. Die emoties werden onmiddellijk beantwoord met een brede grijns.

Een keer zat ik met Tim Krabbé over Theo van Gogh te praten. Krabbé was aan het uitleggen waarom hij nooit gewild heeft dat Van Gogh een boek van hem zou verfilmen, toen hij midden in een zin stopte en tot mijn verrassing ineens zei: “Theo was een schat van een jongen”.

Ik zag dat hij het meende. Het gaf precies mijn eigen houding weer ten opzicht van Theo van Gogh. Als in Theo’s hoofd een storm raasde die alles omver wilde blazen wat er op zijn pad kwam, dan kon je beter uit zijn buurt blijven. Maar als de storm was gaan liggen – en dat was in zijn gemeten leven toch ook vaak het geval – dan was hij een schat van een jongen. Dat valt aan mensen die leven in een moralistische wereld van éénduidigheid moeilijk uit te leggen. Frits Abrahams begreep het niet. Léon de Winter, die van iedereen misschien wel het meest door Van Gogh is beledigd, begreep het wel. Maar Léon de Winter is dan ook een romanschrijver.

Vaak heb ik mij afgevraagd waar Van Goghs obsessie met het beledigen vandaan kwam. Zelfs op onze trouwerij, waar Theo mijn getuige was, wist hij in zijn toespraak en ten overstaan van onze wederzijdse families een paar harde noten te kraken, waarbij een paar gezichten midden in de feestvreugde wit weg trokken.

In De donkere Kamer van Damocles van Willem Frederik Hermans zegt de hoofdpersoon Osewoudt op een van de laatste pagina’s: “In mijn uiterlijk heb ik mijn hele leven gevangen gezeten, mijn uiterlijk heeft mij gemaakt tot wat ik ben. Dat is de oplossing van het raadsel”.

Die opmerking gold zeker voor Theo van Gogh.

Er is een tijd geweest dat Theo eruit zag als een blonde engel, maar met zijn bekendheid nam ook zijn overgewicht toe. Hij werd ronder en dikker, dikker en ronder. Soms was hij zo dik dat hij zich nauwelijks meer kon voortbewegen en een fysiotherapeut moest laten komen om hem veel gekneed weer aan de gang te krijgen. Door zijn dikte is hij van jongs af aan al het mikpunt van spot geweest.

“Hé bolle!”.

“Hé dikke!

“Hé vetzak!”.

“Hé Theo-tje!”.

Hij was er aan gewend. Aanvankelijk was het nog een kwestie van terugschelden. Later heeft hij, om de anderen voor te zijn, zelf het initiatief genomen. Hij werd ook wel ontslagen, maar nog vaker liep hij zelf was, nog voordat iemand om zijn ontslag had gevraagd. Liever de vernedering voor zijn dan haar te ondergaan, dat was zijn dwanggedachte.

Zelf zag Van Gogh het woord geitenneuker als een neologisme, een soort verzamelnaam voor “de El Moumni’s die onze vrijheden ‘t liefst om zeep zouden helpen”. De geitenneukers waar naar zijn idee de fundamentalisten en terroristen die het gezag van de Koran boven alles stelden en de vrijheid van meningsuiting afwezen. Er is Van Gogh vaak verweten – vooral na zijn dood – dat hij “alle” moslims geitenneukers noemde. Een zin waar zoiets wordt beweerd of een uitspraak waarin zoiets wordt gezegd, ben ik niet tegengekomen, maar misschien heb ik iets over het hoofd gezien.

In een correspondentie Mohammed Benzakour zeg Van Gogh er dit over: “Mijn volgens U ‘ongezouten opvattingen’ over moslims – wie dat ook mogen zijn – zijn inderdaad bedoeld om te kwetsen; men kan gelovigen die onze vrijheid van denken bedreigen niet hard genoeg beledigen, moslim, christen, of wie ook. Daarbij dien ik wel aan te tekenen dat de aanval louter en alleen omdat iemand moslim is nooit bij mij vandaan zal komen, want ik beschouw volgers van Allah die zich als tolerante democraten gedragen niet als tegenstanders.
Natuurlijk begrijp ik best dat U probeert mij of te schilderen als iemand die alle Mohammedanen over één kam scheert, maar gelijk hebt U daarom nog niet, integendeel”.

Van Gogh bleef een keurig opgevoede die jongen die U met een hoofdletter bleef schrijven.

Wat gekwetstheid betreft maakte Van Gogh in het interview met Ad Fransen deze vergelijking tussen de islam en het christendom: “Stel dat je zoals Gerard Reve in 1966 met God deed, Allah zou voorstellen als een ezel en zou opschrijven dat je hem van achter zou begeren. Ik vraag me af of je dan, net als Reve toen, vrijgesproken zou worden door een rechter. De vraag is of je het er überhaupt levend vanaf zou brengen. De schrijver Hafid Bouazza gaat op dit moment enorm tekeer tegen de achterlijkheid van de islam en de minachting van Marokkanen voor Nederlanders. Ik hoop het niet, maar ik vrees dat hij dat binnenkort moet bekopen met een fataal ongeluk. Er heerst een cultuur die voortdurend tegen de westerse normen en waarden is gericht en het opneemt voor de agressie en achterlijkheid van de islam. Dat zit me heel erg dwars”.

Na de moord op Van Gogh zou Bouazza in NRC/Handelsblad onder de kop “Niet tevreden? Weg wezen!” het volgende schrijven: “ Ik ben uitgemaakt voor veel ergere dingen dan geitenneuker. Dat raakt me niet. Als je sterk staat in je overtuiging, word je niet gauw gekwetst. De zwakte van de radicale islam is juist de diep liggende twijfel aan de eigen zaak. Die moet worden bedekt met agressie”.

Maar in november 2003 lijkt er nog weinig aan de hand. Integendeel, het woord geitenneuker raakt verder ingeburgerd bij de intellectuele bovenlaag. In die maand gaat namelijk het toneelstuk The Goat, or who is Sylvia? van Edward Albee in première.

Geitenneuker 5

Het stuk, dat  duidelijk een vervolg is op het beroemde Who is afraid of Virginia Woolf uit 1961 wordt opgevoerd in theater De Flint in Amersfoort. De regie is in handen van Gijs de Lange. Inderdaad wordt op het toneel een geit geneukt. Dat gebeurt door een talentvolle vijftigjarige architect, destijds gespeeld door Rik Launspach. De architect heeft aan gelukkig huwelijk. Wat er daarna gebeurt, is door de recensent van het Utrechts Nieuwsblad aldus samengevat: “Tot aan het licht komt dat manlief uit adorerende genegenheid voor de geit Sylvia met het dier heeft gepaard. Zijn vrouw (Linda van Dyck), hun tienerzoon (Marcel Osterop) en beste vriend (Sjoerd Pleijsier) raken volslagen ontredderd van deze in hun ogen weerzinwekkende bestialiteit”.

Albee had in 2000 voor The Goat een Tony Award gekregen en bij die gelegenheid had hij gezegd dat al zijn stukken in wezen over de menselijke eenzaamheid gaan. Regisseur De Lange had die draad opgepakt, toen hij in een interview zei: “In hun diepste wezen zijn deze mensen alleen. Ik denk dat iedereen wel eens iets heftigs heeft meegemaakt en dit niet met iemand kan delen. Als je wat je in de voorstelling ziet goed tot je laat doordringen en onderkent wat jijzelf in figuurlijke zin voor geiten neukt dan werkt het louterend. ‘Ken je zelve’. Het motto van het Orakel van Delphi, dat heb ik altijd een goede aansporing gevonden. Ik geloof dat als je de moed hebt om de negatieve kanten van jezelf, van je leven onder ogen te zien, dat het een reductie van het lijden teweeg brengt”.

Het stuk werd positief ontvangen, met hier en daar een wanklank. Volgens Marja Buijs in de Volkskrant kregen de “komische aspecten het volle pond”   en barstte het publiek regelmatig uit “schallend gelach”. Behalve de dode geit aan het eind van het stuk dat zij “werkelijk te veel van het goede” vond, schreef zij dat “de laatste woorden in je hoofd blijven hangen. Pappa, mamma! Als noodkreet van een hele generatie.”

Ook het Algemeen Dagblad was juichend: “Hoe sociaal begaafd en welbespraakt de personages ook zijn, een uitweg vinden ze niet. Een wanhoopskus tussen vader en zoon en een dierlijke kreet van de moeder snijdt in de ziel”.

Daarentegen maakte het stuk weg los bij Wilfried Takken, die in NRC/Handelsblad schreef: “De intrige van de geit biedt niet genoeg. Bij nader inzien is een geit beminnen niet veel vreemder dan wat we doorgaans op het toneel zien; je eigen kinderen doden is bijvoorbeeld al een stuk gekker. Albee bereikt hoogstens een soort onverschillige tolerantie jegens de geitenliefde. Meevoelen is iets heel anders”.

Het beminnen van een geit vond hij dus niet zo gek, in elk geval niet gekker dan moorden.

Theo van Gogh was niet bijster enthousiast over de voorstelling. Weliswaar vond hij die lang niet zo bedroevend als Van Gogh, een stuk van Bas Heijne over achteroom Vincent dat bijna gelijktijdig werd opgevoerd en later op internet werd uitgeroepen dat het slechte stuk van 2003, maar toch was hij enigszins teleurgesteld over De geit of wie is Sylvia? De teleurstelling was des te groter, omdat Van Gogh een bewonderaar was van Albee en veel aan diens werk had ontleend. Het motief van het echtpaar met het verzonnen kind, dat Van Gogh onder meer in Blind Date had gebruikt, kwam regelrecht uit Who is afraid of Virginia Woolf.

Inmiddels had Van Gogh wel begrepen dat geitenneuker bij uitstek het woord was waarmee hij zijn oude en nieuwe vijanden op stang kon jagen. Dat hijzelf de wind van voren kreeg, deerde hem uiteraard niet en maakte slechts dat hij nog vasthoudender werd.

Vooral de Amsterdamse burgemeester Job Cohen werd zijn mikpunt. In het Parool schreef Van Gogh: “Burgemeester Cohen is druk bezig ‘de boel bij elkaar te houden’. Toen de vijfde colonne van de geitenneukers namens Allah meer dan tweeduizend Amerikanen om zeep hielp in het World Trade Center, was de eerste gang van onze burgemeester naar de moskee, om symbolisch van ‘onze verbondenheid’ met de cipiers van Mekka te getuigen. ‘De boel bij elkaar houden’ betekent in het openbaar debatteren met pooiers van de Profeet als Aboe Jahjah. Dat de burgemeester van Amsterdam het gedachtegoed van religieuze fascisten sanctioneert door ze openlijk als ‘gesprekspartner’ aan te merken, is een verrassende uitleg van de zegeningen van een multiculturele samenleving. Cohen heeft er alle begrip voor dat ‘veel mensen de pest hebben aan Amerika’ en dat leverde hem prompt de complimenten op van dezelfde Aboe Jahjah: “Eindelijk een politicus die mij begrijpt!’”.

Hoe populairder Cohen werd, hoe meer zijn gezag steeg bij politici die hem graag zouden zien als de minister-president, hoe meer hij de woede opriep van Van Gogh. Het is ontegenzeggelijk waar dat Cohen vaak kritiekloos werd gevolgd wanneer hij de paradoxale stelling naar voren bracht dat je moslims vooral via hun geloof moet laten integreren, maar die volgzaamheid leek in geen verhouding meer te staan tot de heftigheid van de politiek incorrecte uitbarstingen bij Van Gogh.

Zo noemde hij Cohen “een NSB’er van nature”, een dubbele belediging voor iemand die joods is. Weer in Het Parool liet Van Gogh weten: “Bovendien is hij ‘van alle oplichters die ons de vijfde colonne van de geitenneukers proberen te verkopen als een verrijking van onze toch al zo geweldige multiculturele samenleving, de doortrapste’”.

“Schokkende provocaties die tot niets leiden”, schreef Ton Crijnen in Trouw. “Stoere, xenofobe mannentaal”, schreef Frits Abrahams in NRC/Handelsblad.

Het televisieprogramma Zomergasten naderde. Ayaan Hirsi Ali zou bij presentator Joost Zwagerman een van de gasten worden. De korte film Submission was in de maak. In een interview    zei Van Gogh: “Ik geloof niet dat je met je doodsvijand moet onderhandelen. Ik ben ervan overtuigd dat de vijfde colonne van geitenneukers, zoals ik ze graag noem, tot alles in staat is en geheel niet bereid om aan het democratische spel mee te doen. Ik heb dus voortdurend het gevoel, met Fortuyn, een vreemdeling in eigen land te zijn. En dan bedoel ik dat niet op de manier van Filip De Winter die namens het Vlaams Blok de superioriteit van Vlamingen boven Walen probeert te verkondigen. Ik geloof in een multiculturele samenleving die geschraagd is op idealen die wij allemaal aanhangen: gelijkheid tussen man en vrouw, vrije meningsuiting, dat geloof belachelijk mag worden gemaakt en al die eenvoudige waarheden en verworvenheden waar wij in het Westen recht op hebben. Hier zal nooit wat veranderen tot er een aanslag van Al-Qaida komt”.

Toen Submission werd uitgezonden, gebeurde er aanvankelijk weinig. Zoals gebruikelijk was er een klein relletje, dat zoals vaak gebruikelijk bij Van Gogh, snel overwaaide. Ayaan noemde Van Gogh intussen “een soldaat van de vrije meningsuiting” en in Vrij Nederland schreef Stephan Sanders over de regisseur: “Ik ken de man amper, maar weet wel dat dit soort ‘soldaten’ in vredestijd niet te onderscheiden zijn van gewone verbale terroristen, met hun geschut van ‘zwartjoekels, carameljoden en geitenneukers”.

Waarna hij vervolgde met: “Goed, de film zelf. Had ik hem vijftien jaar geleden gezien, in ieder geval voor de affaire-Rushdie, dan had ik mezelf in een willekeurig museum voor moderne kunst gewaand. Daar zijn altijd artistieke video’s te vinden die de toeschouwer niet tot een brede lach verleiden. Voor je gevoel zijn ze nogal eens inwisselbaar. Je houdt er plichtmatig even stil en sluipt met gebogen hoofd weer weg, uit een piëteit die zich niet goed laat verklaren. Maar nu, zoveel multiculturele jaren later, zag ik meteen waarom de film explosief kan zijn voor islamieten. Hoe lang is het geleden dat een aantal krantenbezorgers weigerden het NRC-Magazine rond te brengen, omdat er teksten uit de koran op de kaft stonden en dat zou heiligschennis zijn. Het geduldige papier was nu dus vervangen door naakte vrouwenhuid en dat zal de vrome moslim er niet milder op stemmen. Zo onderging ik dus wat je een tweedehands shock moet noemen: zonder zelf gekwetst te zijn, begreep ik onmiddellijk de kwetsuur van derden. Automatisch de gedachte: is dat nou nodig?”.

Met als slotconclusie: “Ik heb de paternalist in me toen even stevig toegesproken en hem gezegd: ‘Ja. Nodig?’”.

Misschien was het de stilte voor de storm, misschien was het de verwarring die zich nog uit moest kristalliseren dat het leven voor Van Gogh en Ayaan gewoon door leek te gaan.  Van Gogh legde de laatste hand aan Cool, een film die hij op instigatie de toenmalige minister Gerit Zalm had gemaakt bij jongens uit het heropvoedingskamp Glen Mills. Zelf speelde Zalm er ook een klein rolletjes in, waaruit in elk geval dat Van Gogh nog altijd salonfähig was in de hoogste kringen.

Bas Blokker, zoon van Jan Blokker sr. en filmredacteur van NRC/Handelsblad schreef op 15 september 2004 over de film: “Typisch Theo van Gogh. Maakt-ie een film over Marokkaanse schoffies op en over de rand van de criminaliteit, is de grootste schurk een Nederlander met het vollemaans-gezicht van Ronald Koeman. De columnist die moslims meestal geitenneukers noemt, lijkt als regisseur naar zichzelf te knipogen wanneer hij die grootste schurk tegen een Marokaanse vriend laat zeggen: “Ze roept je”, als een schaap blaat”.

De Marokkaanse acteurs waren dol op Van Gogh en zouden het na zijn dood nog moeilijk krijgen. Van Gogh zelf genoot van de verwarring die hij stichtte: dat nou juist hij criminele Marokkaanse jongens als acteur een kans moest geven, dat was tegen elk clichébeeld van xenofobe multiculti-ontkenner in.

Hij genoot helemaal toen, eveneens op 15 september, in het Amsterdamse CREA Theater een ouderwetse sit-in werd gehouden  over de vrijheid van meningsuiting. De bijeenkomst werd

georganiseerd door linkse clubjes als Rood, Dwars en de Jonge Socialisten en de belangstelling was zo overweldigend dat het theatertje al snel zat volgepropt met zittende mensen. Omdat het mooi weer was, besloten de organisatoren de sit-in te verplaatsen naar het pleintje voor het theater en zo kon het gebeuren dat een verslaggever van Het Parool noteerde: “Geen alledaags gezicht: vijfhonderd jongeren die op een toevallige donderdagavond midden op straat discussiëren over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Spontaan. En niemand die voor het einde de kou ontvluchtte”.

Deelnemers waren de usual suspects: oud-wethouder Rob Oudkerk, de Tweede Kamerleden Harry van Bommel (SP), Marijke Vos (GroenLinks) en Theo van Gogh. De verslagen van die bijeenkomst nog eens overlezend, vermoed ik dat het echt gezellig Hollands avondje is geweest, waarop veel is gelachen. Alle aanwezigen deden in volledige vrijheid een duit in het zakje.

Van Bommel: “Theo van Gogh is een hondenlul.”

Rob Oudkerk van “kut-Marokkanen” tegen cabaretier Hans Teeuwen: “Een paar jaar geleden zei je in een voorstelling dat je Beatrix in haar reet had geneukt. Is dat een belediging?”.

Hans Teeuwen: “Beetje wel, toch, want waarom zou je het anders zeggen?”.

En Van Gogh zei: “Als je mensen wilt beschermen, moet je het gif juist boven laten komen. Ik zal altijd het recht verdedigen van imams om te zeggen dat homo’s minder zijn dan varkens. Of van Janmaat om te roepen dat de Holocaust nooit heeft plaatsgehad.”

Alleen Marijke Vos wilde zich aan “het fatsoen” houden, een opmerking waarvoor zij tot haar eigen verbazing applaus mocht oogsten.

Een heel ander geluid dan deze vrolijkheid was te horen in Vrij Nederland. Een week voor 2 november 2004 lanceerde columniste Carl Friedman een harde aanval op Theo van Gogh, een beetje in zijn eigen stijl.  Zij veroordeelde vooral ook Ayaan Hirsi Ali, die bij Submission met Van Gogh had samengewerkt. Vroeger, zo schreef Friedman, had zij achter Ayaan gestaan, “maar inmiddels is daarin verandering gekomen, omdat Ayaan een verbond heeft gesloten met de grootste etter van de hele school. Hij is de schrik van zowel leerlingen als onderwijzers, een onhandelbare schreeuwlelijk. Hij koeioneert zijn slachtoffers niet alleen op het speelplein, hij achtervolgt ze scheldend tot aan hun huisdeur. Sinds Ayaan zich in zijn gezelschap vertoont, voel ik er niets meer voor om haar te hulp te komen. Ik heb het natuurlijk over Theo van Gogh, die door haar ‘een van de soldaten van de vrije meningsuiting in Nederland’ wordt genoemd. Een van de soldaten van de vrije meningsuiting!”

Waarna Friedman verder ging met: “Tot mijn verbijstering is die kwalificatie nauwelijks op bezwaren gestuit bij intellectueel Nederland of wat daarvoor doorgaat. Je zou mogen verwachten dat Hirsi Ali zich door haar alliantie met Van Gogh bij weldenkende mensen ongeliefd heeft gemaakt, maar het omgekeerde is gebeurd: Van Gogh is, doordat hij zich aan haar zijde heeft geschaard, gerehabiliteerd. Van Gogh is weer salonfähig”.

Verder wees Friedman erop dat Van Gogh eerder door de Hoge Raad was veroordeeld vanwege uitlatingen in het blad Maviola, waarvan de Hoge Raad het ‘alleszins begrijpelijk vond dat leden van de joodse gemeenschap en anderen zich aan de inhoud van die passages hebben geërgerd’.

Volgens Friedman had Van Gogh nu andere slachtoffers gekozen: “Die noemt hij bij voorkeur ‘geitenneukers’. Nog niet zo lang geleden zou hij zich daarmee de verontwaardiging op de hals hebben gehaald van heel beschaafd Nederland. Wanneer hij zich in dergelijke termen zou uitlaten over joden (vervang het woord ‘geitenneukers’ door ‘smouzen’ of ‘kromneuzen’), dan zou er een storm van protest opgaan”.

En haar conclusie luidde: “Maar sinds 11 september en de moord op Pim Fortuyn heeft Van Gogh het tij mee. Belediging van het islamitische volksdeel? Ach, zo zeggen de meesten schouderophalend, je moet niet op alle slakken zout leggen. Ook Ayaan Hirsi Ali schijnt er zo over te denken. Dat zij zich afgeeft met Theo van Gogh werpt niet alleen een smet op haar en de hele VVD-fractie, maar ook op de zaak waarvoor ze zegt te strijden”.

Op zichzelf liet dit zich lezen als een uitstekende column, tenminste wanneer je een vijand was van Van Gogh of hem anderszins haatte. Weliswaar was Van Gogh in Vrij Nederland al eerder door Hugo Brandt Corstius op een soortgelijke manier aangevallen, maar nu werd Van Gogh ineens afgebrand door iemand, over wie Van Gogh in het verleden slechts maar met sympathie en waardering had gesproken.

De eerste keer dat ik van Carl Friedman hoorde, was via Theo van Gogh. Dat moet in 1994 zijn geweest. Van Gogh kwam het boekje Tralievader brengen, dat hij erg mooi vond en wilde verfilmen. Hij had ook met Friedman gesproken, die ondanks haar voornaam een vrouw bleek te zijn. Een heel aardige vrouw zelfs.

Ik las Tralievader, maar mij sprak het niet zo aan. Het voelde alsof er iets niet aan deugde. Dat zei ik tegen Theo en ik raadde hem aan het leven van de joodse verraadster Ans van Dijk te verfilmen. Dat was meer iets voor hem en bovendien was over Ans van Dijk net het boek van Koos Groen verschenen: Als slachtoffers daders worden.

Van Gogh besloot een optie op het boek te nemen en bovendien kreeg ik plotseling tienduizend gulden op mijn giro overgemaakt, met het woordje “scenario”. Dat moest ik gaan schrijven, maar ik voelde mij daar niet toe in staat en stuurde het geld terug.

Vermoedelijk is er in die tijd iets tussen Friedman en Van Gogh voorgevallen. Een van haar andere boeken werd verfilmd  door Jeroen Krabbé, iemand voor Van Gogh niet bepaald veel waardering had. Ook is zij een keer over het kampverleden van haar vader gevoelvol geïnterviewd door Frits Abrahams, ook al geen vriend van Van Gogh.

De interviewer was zeer épris van Friedman en noteerde onder meer: “Nou, zei mijn vader, ik droom wel eens dat ik in een beestenwagon zit die in brand vliegt, maar dat heeft iedereen wel eens, hè? Hij wilde er weer zo snel mogelijk onderuit, maar die psychiater wist toen wel hoe laat het was”.

Naarmate de jaren vorderde, raakte Friedman steeds verder in haar joods zijn ondergedompeld. G.L. Durlacher werd haar grote held en zodoende kon ze het goed vinden met dochter Jessica Durlacher en haar man Leon de Winter, die weer vijanden waren van Theo van Gogh.  Samen met G.L. Durlacher sprak Friedman namens Nederland op Holocaust-congressen en ook werd werk van haar opgenomen in een internationale bloemlezing van “nabestaanden van joodse overlevenden van de holocaust”.

Zelf kreeg ik ook een keer te maken met Carl Friedman. Toen ik in NRC/Handelsblad mijn bezoek aan Auschwitz beschreef, kwam er een ingezonden brief  van Carl Friedman, waarin zij melding maakte van “fouten te veel om op te noemen”. Toch noemde ze er één: de pyjama´s van de gevangenen waren niet zwart gestreept, maar donkerblauw gestreept. Haar brief had de verontwaardigde toon van een joodse kakmadam, die zichzelf tot expert had uitgeroepen en niet kon verdragen dat anderen ook iets willen zeggen over hun geschiedenis.

Op de aanval van Friedman heeft Theo van Gogh zich niet meer verdedigd. Bij mijn weten heeft hij nooit iets onaardigs over haar gezegd of gepubliceerd.

In 2005 onthulde Carel Brandel in Het Algemeen Dagblad dat mevrouw Carl Friedman helemaal niet joods was. Zij heet Carolina Klop en is de dochter van Egbert Klop en Cornelia Schoenmakers. Weliswaar heeft Egbert Krop enige maanden in een concentratiekamp gezeten, maar joods was hij in het geheel niet. Carl Friedmans ouders waren katholiek en ook broer Geert Klop weet niet anders dan dat het kruisbeeld thuis bij de Klopjes centraal stond. Het waren gewoon toffelemonen, daar bij Carls ouders in Breda.

De onthulling was een schok voor Jessica Durlacher en Leon de Winter  en in de Volkskrant publiceerde Jessica Durlacher over wat haar met Carl Friedman is overkomen. Toen Jessica’s vader was gestorven, kwam Carl afscheid nemen. Naar joods gebruik had zij haar hoofd bedekt met een kleurige lap en zij vroeg alleen gelaten te worden bij Durlachers kist om kaddisj te zeggen. Dat is het gebed dat door de zoon bij de overledene wordt uitgesproken en dat zoiets betekent als “zand erover”.

De wrekende rechtvaardigheid bleek te zijn gekomen in de gedaante van een bijzonder eng wijf.

Nu kunnen natuurlijk ook enge vrouwen mooie boeken schrijven, zodat de vraag opkomt of de leugenachtigheid over de eigen authenticiteit ook afbreuk doet aan de kwaliteit van Tralievader en Twee koffers vol. Jessica Durlacher vond van wel en ik kan het alleen maar met haar eens zijn.

Een kunstwerk is autonoom, zoals dat zo fraai heet, maar dat neemt niet weg dat je er toch anders tegen aan gaat kijken als je weet dat de schepper de boel heeft belazerd. Je kunt wel denken dat de Emmaüsgangers een even mooi schilderij bleef, toen uitkwam dat het niet door Vermeer maar door Han van Meegeren was geschilderd, maar dat is op den duur niet vol te houden.

Wat betekende dat Carl Friedman uiteindelijk niet het slachtoffer is geworden van de Holocaust, maar van wat Theo van Gogh “de 5 mei industrie” had genoemd. Het is jammer dat Van Gogh de ontmaskering van Carl Friedman niet meer mee heeft mogen maken.

 

De Schreeuw

Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh in de Amsterdamse Linnaeusstraat neergeschoten. De dader Mohammed Bouyeri ging naast hem fietsen en doorzeefde hem met acht kogels. Van Goghs laatste woorden waren volgens enkele omstanders: “We kunnen er toch over praten”.

Toen Van Gogh levensloos op de grond lag, sneed Bouyeri met gekromd mes de hals van Van Gogh door en stak dit mes diep in diens buik. Met een kleiner fileermes bevestigde Bouyeri op het dode lichaam een brief, die aan Ayaan Hirsi Ali gericht bleek te zijn.

Volgens twee getuigen werd Bouyeri na zijn dood door een iemand aangesproken, waarbij zich het volgende dialoogje zich had afgespeeld.

“Wat kijk je?”

“Dat kun je toch niet maken.”

“Dat kan ik wel, waarom niet… hij heeft het ernaar gemaakt.”

“Dit kan toch niet, dit kan je toch niet maken.”

“Dat kan ik wel en dan weten jullie ook wat je te wachten staat.”

Niet veel later werd de dader na een vuurgevecht door de politie gearresteerd. Op een druk bezochte bijeenkomst op de Dam zei burgemeester dat er “een Amsterdammer” was vermoord. Daarna trok de menigte lawaai makend door de stil, “omdat Theo van Gogh dat gewild zou hebben”.

Vrienden van Theo van Gogh hielden een herdenking in de gashouder op het terrein van de Westergasfabriek in Oost. Op een podium waren twee opgezette geiten geplaatst, met een bord om hun nek waarop stond: “Wie de aandrang voelt”.

Er werden verschillende toespraken gehouden, onder meer door Najib Amali, een Nederlandse cabaretier van Marokkaanse afkomst, die in verschillende films van Van Gogh had gespeeld en bevriend met hem was geraakt. Najib Amali zei: “Als je een geit neukt, altijd met de kop in de richting van de sloot, want dan duwt-ie terug”.

’s Avonds ging iedereen dronken naar huis.

Intussen werd in de nationale en internationale media druk gespeculeerd over de motieven van de dader. Over het algemeen was men het er eens dat de beledigingen van Van Gogh daarin een belangrijke rol hadden gespeeld. Het woord geitenneuker krijgt zelfs de hoofdrol toebedacht.

De kranten maakten lijstjes van de beledigingen die uit Van Goghs haag zijner tanden zijn ontsnapt. In mijn archief en databank vind ik van vóór tot aan de moord nog geen honderd verwijzingen naar het woord geitenneuker. Na de moord neemt het aantal vindplaatsen exponentieel toe. Wij zitten inmiddels rond de tweeduizend. Het lijkt wel of men er een zekere verlustiging zoekt in al dat citeren.

Zeer velen zijn er inmiddels van overtuigd dat Van Gogh heeft gezegd dat “alle” moslims geitenneukers zijn. In de televisieserie Geschiedenis van Nederland in twaalf moorden, in 2008 uitgezonden, wordt door Jan Blokker zelfs beweerd dat volgens Van Gogh alle moslims Nederland uit moeten. Zijn twee volgzame zoons Jan jr. en Bas spreken hun vader niet tegen, maar ik voor zover ik kan nagaan, heeft Van Gogh nooit zoiets beweerd. Van Gogh pleitte voor de totale vrijheid van meningsuiting, ook voor de imams die hem dood wensten of die homo’s van torens wilden gooien. Hij zou het alleen maar spijtig hebben gevonden als zij het land waren uitgezet, zodat  hij ze niet meer belachelijk zou kunnen maken.

De negatieve opmerkingen van Blokker in zijn moordenserie zou Van Gogh zeker verdrietig hebben gemaakt. Hij was nogal dol op Blokker en zocht hem wel eens thuis op, waar hij altijd vriendelijk werd ontvangen. Tijdens Van Goghs leven, toen het kon en het misschien indruk had gemaakt, heeft Blokker zich nooit negatief uitgelaten over Van Goghs beledigingen. Anderzijds gold Blokker voor Van Gogh als een voorbeeld wanneer het er om ging iemand zo kwetsend mogelijk te benoemen. Wanneer bijvoorbeeld de naam Sonja Barend viel – ook al niet iemand voor wie Van Gogh grote waardering had – dan zei Van Gogh er altijd bij “gratekut”, omdat Blokker haar eens zo genoemd had.

In zekere zin heeft de geitenneuker pas na de moord furore gemaakt. Vanaf dat moment konden serieuze en minder serieuze verhandelingen over de vrijheid van meningsuiting niet meer zonder geitenneukers. Het woord geitenneuker ging symbool staan voor wat met ineens over kon waarnemen: de verloedering van Nederland. Met een beroep op de geitenneuker wilde minister de wet op smalende godslastering aanscherpen. In voetbalstadions kregen geitenneukers een voorkeursbehandeling. Bereikten zij de spreekkoren dan zou de wedstrijd onmiddellijk worden stilgelegd. FC Geitenneukers tegen FC Hamas, Joden aan het gas – men sprak er schande van. Toch verscheen er ook een

geitenneukerswebsite, waarop degene wint die de meest geiten weet te neuken. Er werd een geitenneukerstrofee ingesteld.

En in Afghanistan werd door onze militairen ineens tegen de geitenneukers gevochten. Logisch natuurlijk, want zo noemde onze jongens in Nederlands-Indië al de Indiërs uit de nabij gelegen Britse kolonie.

Mij ging het om de voorgeschiedenis. Al die honderden verwijzingen ná de moord op Theo van Gogh heb ik snel doorgebladerd. Al die essays, artikelen en berichten waarin de geitenneuker voorkwam, deden mij denken aan Willem Frederik Hermans, die mij eens een map liet zien met het opschrift: “Uit het Nederlands gekkenhuis”. Daar stopte hij alles in wat op Nederland betrekking had en dat hem de indruk van krankzinnigheid maakte. Ik bedoel: temidden van al die krankzinnigheid was Theo van Gogh eigenlijk nog tamelijk normaal. Misschien stierf hij niet voor de vrijheid van meningsuiting, zeker wel voor het recht van ieder mens om een bohémien te zijn.

Vaak heb ik mij afgevraagd waarom zijn beledigingen zo veel mensen zo woedend maakten. Ook mij heeft hij verschillende malen getracht te beledigen – ik heb van hem een heel stapeltje smaadbrieven – maar om de een of andere manier raakten al die beledigingen mij nooit en moest ik er alleen maar om lachen. Dan hield het ook snel op en konden wij ter zake komen. Van Gogh leek dankbaar als hij merkte dat je hem niet altijd serieus nam. Aan de andere kant waren zijn opmerkingen vaak raak genoeg om mensen tot in het bot treffen. Behalve in het geval van Carl Friedman had hij een goede neus voor de zwakheden van mensen.

Het had ook iets kinderachtigs, ja zelfs iets talentloos om je na een opmerking van Theo van Gogh beledigd te voelen, want ik ben ervan overtuigd dat het hem er in laatste instantie om ging zichzelf te treffen.

Hard en meedogenloos.

Rest mij nog te vertellen dat Mohammed Boyeri in juli 2005 terecht stond en tot levenslang werd veroordeeld. In de richtzaal zweeg hij, maar aan het slot richtte hij zich toch tot de moeder van Theo van Gogh.

Hij zei, en ik citeer hem nog een keer: “Ik wil dat u weet dat ik uit overtuiging heb gehandeld. En niet omdat ik u zoon haat. Omdat hij een Nederlander is, of omdat hij mij heeft beledigd. Als Marokkaan. Ik heb mij nooit beledigd gevoeld, en ik zeg u: ik ken u zoon niet, kan hem niet verdenken van enige hypocrisie, want hij was geen hypocriet. Dat was hij niet. Ik weet dat hij uit overtuiging dingen zei….(lange stilte)…dus dat hele verhaal van dat ik mij beledigd zou voelen als Marokkaan, omdat hij mij geitenneuker zou hebben genoemd, dat is allemaal niet waar. Ik heb gehandeld uit geloof”.

Uit: Het Bijenspook.