Van veel als “eeuwen oud” bekend staande tradities weten wij wanneer zij ongeveer zijn begonnen. Zo is “de joods-christelijke traditie”, waarover in de verkiezingscampagne veel werd gesproken, bedacht in de jaren dertig van de vorige eeuw. Daarvoor werd de joods-christelijke traditie door velen joden samengevat in de woorden getto en pogrom.
Mijn hart sprong open toen vorige week CDA-fractieleider Sybrand van Haersma Buma voorstelde om kinderen weer het Wilhelmus te leren.
En dat niet alleen. Ons volkslied moet ook staande worden gezongen, en het liefst – althans zo stel ik het mij voor – uit volle borst.
Ook hier hebben wij te maken met een traditie die stamt uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Weinig Nederlanders zullen weten dat het Wilhelmus pas in 1932 tot het officiële volkslied is uitgeroepen. Daarvoor was Wien Neêrlands bloed onze nationale hymne. De laatste tijd is het een zeldzaamheid, maar het is regelmatig voorgekomen dat een Nederlandse atleet die zojuist een sportwedstrijd had gewonnen op het podium Wien Neêrlands bloed te horen kreeg. Ik meen dat het Jan Janssen overkwam toen hij in 1964 wereldkampioen werd op de weg.
Het Wien Neêrlands bloed – in 1815 gecomponeerd op de tekst van de grote dichter Hendrik Tollens – is lang populair gebleven, maar tegenwoordig durft niemand er meer mee aan te komen. Dat komt vooral door de tweede regel: “Wien Neêrlandsch bloed door d’aderen vloeit/ van vreemde smetten vrij”. Vooral in onze Indische kolonie werd deze tekst met gemengde gevoelens ontvangen. Tegenwoordig worden die vreemden smetten helemaal ervaren als een geval van onversneden racisme. Later heeft men nog getracht de tweede regel te vervangen door “Wien ‘t hart klopt fier en vrij”, maar het discriminatieverwijt was al uit fles en wilde er niet meer in.
Op instigatie van Wilhelmina is het Wien Neêrlands bloed definitief ingeruild voor het Wilhelmus. Waarschijnlijk heeft het staatshoofd haar eigen naam weerspiegeld gezien in het volkslied. Zelf heb ik nog op school het eerste, het tweede en het zesde couplet geleerd. Het vijfde couplet, waarin over “edel bloed” wordt gezongen, is onbekend gebleven.
Wanneer Van Haersma Buma een oude traditie nieuw leven wil inblazen, moet hij zich wel realiseren dat er ten aanzien van het Wilhelmus altijd twee traditie bestonden. Naast de orangistische traditie waarbij de hymne staande en uit volle borst werd gezongen, was er ook een traditie waarbij men de kaken stijf op elkaar hield en demonstratief bleef zitten. Uit die traditie, die vooral door communisten en socialisten in ere werd gehouden, stam ik. Mijn ouders bleven vaak zitten bij het spelen van het Wilhelmus. Er werd alleen opgestaan als de gebeurtenis die aanleiding gaf om het volkslied aan te heffen, iets met de herdenking van de Tweede Wereldoorlog te maken had. Ik vermoed dat voor veel linkse Nederlanders de Internationale veel belangrijker is geweest dan het Wilhelmus.
Eigenlijk heeft het Wilhelmus maar tamelijk kort de harten van alle Nederlanders verwarmd – ik schat dat die periode lag tussen 1945 en 1960. In mijn studententijd was het volkslied al aan inflatie onderhevig en werden er wedstrijden gehouden om het Wilhelmus zo lelijk mogelijk te zingen. Vooral in “den Koning van Hispanje hè-è-è-b ik altijd geëerd” kon je je helemaal uitleven. Dat Duitse bloed sprak ook niemand aan en van lieverlee is eerst het tweede en daarna het zesde couplet in de vergetelheid geraakt.
Na de oproep van Van Haersma Buma ben ik blijven zitten.