Mensenvrees

Columns

Vorige week reisde ik een weekje door mijn geliefd Ierland en zo stond ik weer oog in oog met het landschap waar je uren kunt lopen zonder een levende ziel tegen te komen. Ik genoot ervan: geef mij een leeg landschap zonder mensen en ik ben al op weg. Dat het in Ierland niet altijd mooi weer is, neem ik op de koop toe. In feite draagt het weer bij aan mijn genot: nergens zijn de snel wisselende wolkpartijen zo spectaculair als in Ierland en nergens kan zo onverwacht de zon doorbreken als in Ierland.

En kom je toch een Ier tegen, dan hoef je niet bang te zijn. Xenofobie lijkt de Ieren vreemd, tenminste als je geen Engelsman bent. Ze zijn meteen bereid tot een praatje en staan ook onmiddellijk paraat om te helpen. Vooral als je het daarna afdrinkt met een pint of een goed glas whisky. Klootzakken heb je natuurlijk ook, maar die heb je overal.

 

 

Ierland is het volmaakte land om je terug te trekken, far away from the madding crowd. Ik belandde in Sneem aan de Atlantische Oceaan, een plaatsje ten westen van Cork. Op 10 mei 1969 ontvluchtte president Charles de Gaulle het Elysée, omdat de Fransen zijn voorstel om de Senaat te hervormen hadden weggestemd. De Gaulle vloog naar Ierland, waar hij met zijn vrouw en zijn bediende intrek nam in het Parknasilla Hotel te Sneem. Speciaal voor hem moest een groter bed worden getimmerd. Hij maakte wandelingen over het strand, door de drassige duinen en beklom de plaatselijke bergkam. In Sneem heeft De Gaulle, die overigens afstamde van de Ierse clan McCartan, het besluit genomen afscheid te nemen van de politiek.

 

De bekendste Nederlander die naar Ierland vluchtte, was natuurlijk Marten Toonder. Het schijnt dat hij samen met Willem Frederik Hermans, zo’n andere emigré, in Ierland op huizenjacht is geweest. Waarom ik zo lang gefascineerd was door het schrijverschap van Hermans ligt vermoedelijk in de liefde voor lege landschappen en de afkeer van grote gezelschappen. Hermans schreef eens dat het bezoek van mensen automatisch bij hem de obsessieve gedachte losmaakte: “Hoe kom ik van ze af? Hoe kom ik in godsnaam van ze af?”.

 

In de psychologie schijnt dat “mensenvrees” te heten. Het is een sociale fobie, die zich vaak uit in de angst om te falen, wat beslist op Hermans van toepassing was. Of mensenvrees ook een Grieks equivalent heeft, weet ik niet. Op de lijst van fobieën – indrukwekkend lang, 418 in getal – kon ik die niet zo gauw vinden. Wel staan er allerlei fobieën op waar ik nog nooit van had gehoord. Pogonofobie bijvoorbeeld, de angst voor baarden. Of siderofobie, de angst voor sterren. Of deipnofobie, de angst voor dineren en voor de daarbij behorende conversatie. Of kyphofobie, de angst om te bukken. Je kunt het niet verzinnen of het bestaat. Zelf lijd ik beslist aan venustrafobie, de angst voor mooie vrouwen.

 

Voor mensen met mensenvrees behoort het reizen met het openbaar vervoer tot een van de grootste kwellingen. De komende maand verwacht de NS een recordaantal bezoekers en daarom kopte deze krant: “Hoe overleef ik de overvolle trein?”. Rijdende haringtonnen en sardineblikjes snellen in september weer over het Hollandse spoor. Neem het openbaar vervoer, dat was destijds het dringende verzoek. De Nederlander heeft trouwhartig gedaan wat de overheid hem vroeg en deze marteling is nu zijn beloning.

 

Zelf sta ik toch nog liever uren met de auto in de file dan met de trein te gaan. Maar het wonderlijkste is toch wel dat er mensen bestaan die zich in mensenmassa’s juist thuis voelen. Ze vinden het kennelijk aangenaam om andere lichamen te ruiken, aan te raken of door te worden aangeraakt. Vreemde wezens moeten dat zijn, maar het feit dat ons land in de zomer verandert in constante stroom van festivals duidt erop dat de Nederlander een massadier aan het worden is. Er gaat geen festival voorbij of er wordt ook aan crowdsurfen gedaan, waarbij de optredende artiest over de hoofden van zijn bezoekers wordt gedragen als een strandbal op de neus van een onafzienbare kudde zeehonden. Deze zelf-kastijdende omhelzing is de letterlijke belichaming van de relatie tussen artiest en publiek. Een eeuw geleden stond het publiek nog bij de artiesteningang om de acteur klappen te geven die de boef had gespeeld, maar op de huidige festivals wordt de ster zo’n beetje doodgeknuffeld. Of dat vooruitgang is, valt nog te bezien.

 

Overigens rukken ook in Ierland de festivals op, evenmin tot ieders vreugde. The Irish Times citeerde Thomas Fuller: “De menigte heeft vele hoofden, maar weinig hersenen”.