Drees schreef géén dunne boekjes

Columns

In mijn vorige stukje had ik het over de boekjes, die onze lijsttrekkers hebben geschreven om hun campagnes kracht bij te zetten. Ik merkte toen op: “In Nederland is het nooit, zoals in de Angelsaksische landen, de gewoonte geweest dat politici boeken schrijven. Daar hadden Nederlandse politici geen tijd en ook geen talent voor. Of misschien hadden ze niet genoeg stof, want niet alles wat in dit kikkerlandje gebeurt, is even belangrijk. Churchill schreef dikke standaardwerken, waarvoor hij zelfs de Nobelprijs kreeg. Maar weet u een titel van Colijn, Drees of Barend Biesheuvel?”.

Lezer Bert Vuisje protesteert bij het noemen van de naam Drees in dit verband. Hij wijst erop dat Willem Drees, tussen 1948 en 1958 premier van vier kabinetten, “een halve kastplank vol serieuze boeken” heeft geschreven. Lezer Bert Vuisje heeft gelijk. Al schreef Drees nooit zijn memoires, toch heeft hij een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam staan. Zijn eerste verscheen in 1924 en ging over de werklozensteun. Daarna publiceerde hij: Van mei tot mei, persoonlijke herinneringen aan bezetting en verzet (1958), Een jaar Buchenwald (1961), Zestig Jaar Levenservaring (1962), Lasalle en Marx (1967), Het Nederlandse Parlement vroeger en nu (1975), en nog veel meer.

Boeken Drees.jpg

Inderdaad: daar kunnen Barend Biesheuvel, Piet de Jong, Wim Kok en Ruud Lubbers nog een puntje aan zuigen.

Drees boek2.jpg

Over mijn miskenning van Drees’ schrijversschap voel ik mij een beetje beschaamd, want als klein jongetje heb ik Drees nog een handje mogen geven. Drees had namelijk de gewoonte om partijgenoten – en dat was mijn vader – persoonlijk op hun verjaardag te bezoeken. Hij bleef nooit lang, maar ik zie hem nog de trap op komen van onze woning, twee hoog in de Amsterdamse Pijp.

Drees was natuurlijk een groot man. Je zou hem, wat Nederland betreft, de politicus van de twintigste eeuw kunnen noemen. De invoering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in 1957 is zonder twijfel zijn belangrijkste heldenfeit. De Nederlandse taal heeft er een gezegde aan overgehouden: trekken van Drees. Nog steeds echoët na hoe belangrijk de invoering van die wet is geweest. Het was de eerste grote maatregel na de oorlog, die de mogelijkheid opwierp dat de maatschappij misschien wel “maakbaar” zou kunnen zijn. Je zou de AOW zelfs het symbool van dat maakbaarheidsidee kunnen noemen. De staat liet niemand in de steek. Weliswaar betekende het nog geen verzorging van de wieg tot het graf, maar wie oud was, hoefde niet meer bang te zijn dat hij of zij zou verkommeren. De Partij van de Arbeid heeft steeds een belangrijk deel van haar kiezers aan “het trekken van Drees” te danken gehad.

Het maakbaarheidsidee heeft lang stand gehouden, maar tenslotte kwam het besef op dat maakbaarheid ook maar een illusie is. Niettemin moet het als een electorale blunder worden beschouwd dat uitgerekend Wouter Bos van de PvdA aan de AOW is gaan tornen. Ongetwijfeld bedoelde Bos het allemaal anders, maar uiteraard waren de concurrerende partijen er als de kippen bij om de indruk te wekken of te versterken dat de PvdA de AOW ging aanpakken. Daarbij was de wekelijkse uitval van Marcel van Dam in de Volkskrant naar Wouter Bos zeer effectief. Het schrikbeeld, levend gehouden door Maxime Verhagen, van stervende oudjes in het verzorgingstehuis deed de rest. Als Wouter Bos de verkiezingen verliest dan heeft hij dat vooral te danken aan zijn onhandige opstelling in het AOW-debat.

De instandhouding van de AOW bij een toenemende vergrijzing is een complexe zaak, althans volgens sommigen. Volgens socioloog Abraham de Swaan daarentegen is het voldoende als je elk jaar de pensioengerechtigde leeftijd één maand later laat ingaan. Ongemerkt begint de AOW dan pas op je 66ste, 67ste , 68ste, of 100ste. Aan ons de keus.

Binnenlands Bestuur, 17 november 2006